KOLONIALE WANDELING ZWOLLE

Handelaren, bestuurders en slavenhouders

De stad Zwolle staat niet bekend om haar koloniale verleden. Toch waren er in de eerste helft van de 19de eeuw vooraanstaande Zwollenaren die of handel dreven met Nederlands-Indië en Suriname of bestuursambtenaar waren op Java en Celebes. Niet alleen in Azië en de Cariben, maar ook in Elmina aan de Goudkust, het tegenwoordige Ghana, waren Zwollenaren betrokken bij de handel, waaronder de slavenhandel, en hielden ze zelf slaven. Sommigen namen hun trouwe ‘bedienden’ (lees slaafgemaakten) mee naar Nederland waar ze hun ‘diensten’ aan hun meesters voortzetten. In Zwolle hebben zeker twee slaafgemaakten gewoond en gewerkt.

Lengte wandeling:
16 km
Start- en eindpunt:
Station Zwolle
Parkeerplaats:
Station Zwolle

Horeca:
In de stad en bij restaurant de Agnietenberg

Ook geschikt voor andere GPX apparaten

De route

  1. Aangekomen op station Zwolle neem je de uitgang aan de stadzijde. Je loopt de Stationstraat in, richting centrum van de stad. Aan het eind van deze straat staat rechts op de hoek met de Burgemeester van Royensingel een kantoorgebouw voorzien van een balkon op zuilen waar boven een gevelsteen met de tekst: Bank Doyer & Kalff prijkt. De bank werd opgericht in 1825 en bestaat nog steeds als een speciale bank in edelmetalen. In 1846 richtten Doyer & Kalff een rederij op. De schepen werden vooral ingezet bij de koloniale zeilvaart.
  1. Steek via het zebrapad de weg over naar de gracht. Sla links af en loop tot de eerste brug en steek die over. Je loopt de Luttekestraat in. Houd rechts aan en loop via de Korte Luttekestraat naar het Grote Kerkplein. Steek het grote Kerkplein over en loop naar de achteringang van de Grote Kerk. Op 2 april 1877 gaven de Jubilee Singers (Amerikaansche Negerzangers) een zanguitvoering in deze kerk.
  1. Loop de kerk weer uit via de hoofdingang. Sla linksaf, steek de Luttekestraat schuin over en loop naar de Ossenmarktsteeg, die uitkomt op de Ossenmarkt. Loop rechtsom langs de Peperbus de Muntsteeg in die uitkomt op de Korte Kamperstraat. Sla hier rechtsaf. Op nummer 10 staat het imposante voormalige woonhuis van Jacob Pieter van Braam (1737-1803). Hij is kapitein geweest op schepen van de VOC van 1764 tot 1776 en had een eigen handel in slaven..
  1. Loop de Korte Kamperstraat verder uit tot je op de Melkmarkt/Rodetorenplein komt. Sla linksaf en loop langs het Hanzehotel en het terras. Aan je linkerhand zie je de Hofvliet villa liggen. Daar was in de 19de eeuw de scheepstimmerwerf van Van Goor. Daar lieten de Zwolse bankiers Doyer & Kalff hun schepen bouwen. De schepen voeren naar Indië en Suriname. De suiker, thee, koffie en specerijen werden in Amsterdam verhandeld.
  1. Loop verder voorbij de fietsenstalling naar het Hopmanshuis. Hier werden in de 17de en 18de eeuw koloniale waren opgeslagen die aangevoerd werden via Amsterdam over de Zuiderzee en het Zwarte Water. Zwolle was in die tijd een belangrijk overslagcentrum tussen Amsterdam en het Duitse achterland. Aan de achterkant van het Hopmanshuis staat nog te lezen ‘ Van IJssendijks verpakte koffie”. Een bekende koffiebranderij in het begin van de vorige eeuw die nog naar de vroegere functie van het gebouw verwijst.
  1. We zijn nu op de Buitenkant en lopen verder langs de stadsmuur. De eerst volgende brug links oversteken en meteen rechtsaf afslaan: de Thorbeckegracht oplopen. Bijna aan het eind van deze gracht woonde vanaf de 18de eeuw op nummer 11 de familie Thorbecke. Zij handelden in tabak en snuif. De Thorbeckegracht komt uit op de Diezerpoorterplas.
  1. Sla linksaf, bij de verkeerslichten oversteken en rechtsaf slaan en met een bocht naar links de Thomas à Kempisstraat inlopen die uitkomt op de Meppelerstraatweg. Rechtdoor blijven lopen tot aan de Ceintuurbaan.
  1. Loop onder de tunnel door naar de oude Meppelerweg. Loop door tot aan de verkeerslichten. Sla hier linksaf, steek de weg over en loop de Haersterveerweg in. Bij keuze wandelpunt J70 rechtsaf. Je loopt het parkeerterrein van een sportvereniging op. Houd links aan, loop langs een stenen picknicktafel naar het bos bij het pad met een blauwe pijl. Volg het zandpad dat over een heuveltje loopt. Aan het eind van de heuvel linksaf (negeer de blauwe pijl) en loop door tot je in een weiland komt met een vijver.
  1. Steek het weiland rechtsaanhoudend schuin over tot je rechts een pad ziet. Volg dit pad tot een Y-splitsing. Rechts aanhouden en dit pad volgen tot je weer uitkomt op de Haersterveerweg. Hier rechtsaf slaan. Loop deze weg helemaal uit tot aan de Vecht. Restaurant De Agnietenberg links laten liggen. Loop door tot je bij een pontje komt om de Vecht over te steken. Het pontje is van 1 mei tot 1 oktober in de vaart en wordt door vrijwilligers bediend en kost 60 eurocent in contanten Het is een van de laatste hand- getrokken pontjes in Nederland.
  1. Eenmaal aan de overkant zie je rechts het landgoed Huize Arnichem (Doornweg 17) liggen. Een prachtig vrijstaand landhuis aan de oevers van de Vecht. Ruim 125 jaar in het bezit geweest van het Zwolse patriciërs geslacht Tobias. De eerste helft van de 19de eeuw woonde Joan Hendrik Tobias (1783-1857) er als hij weer eens uit Indië in het vaderland was. Het pand wordt nu bewoond door barones van Dedem.
  1. Loop aan de overkant van de Vecht het klinkerpad op, de Doornweg. Na 10 meter rechts af tussen huizen doorlopen en vervolgens linksaf het pad met wit/rode markering volgen. Volg dit pad dat met een bocht naar links naar de provinciale weg voert. Tien meter voor de provinciale weg, aan de rand van de tuin van de buitenplaats, ligt rechts het graf van Lepejou geboren op het eiland Celebes in het voormalige Nederlands-Indië. Hij werd door Joan Hendrik Tobias als ‘bediende’ meegenomen naar Nederland.
  1. Loop terug naar het veer via het pad in de Hof van Haerst, parallel aan de weg. Het pad komt uit op de weg naar het veer. Neem het pontje terug naar de Haersterveerweg. Loop tot het restaurant De Agnietenberg. Sla de eerste weg links in, de Bergkloosterweg.
  1. Loop rechtdoor door het hek de begraafplaats Bergklooster op. Sla het derde pad rechts in na het bordje: Voetpad Kranenburg. Aan het eind van dit pad door een hek en rechts aanhouden. Dit pad uitlopen tot je rechts door de bomen een grasveld met vijver ziet. Loop door tot een kruising en neem het pad naar rechts. Dit pad komt uit op de ingang van begraafplaats Kranenburg. Verlaat de ingang rechts door het hek en loop deze laan uit langs het uitvaartcentrum links tot aan de grote weg.
  1. De weg oversteken over het zebrapad. Aan de overkant rechtsaf langs de weg lopen tot net voor de verkeerslichten. Het pad links inlopen en met een bocht naar rechts het gemeentebos Zwolle inlopen. Aan het eind van deze weg ligt rechts het herinneringsbos. Hierna rechtsaf, de rotonde recht oversteken en bij de volgende oversteekplaats de weg oversteken en rechtsaf door de tunnel onder de Ceintuurbaan naar de overkant lopen. Aan de overkant naar de Molen lopen en net ervoor links af slaan en vervolgens weer rechts de Brederostraat inlopen.
  1. Sla de tweede straat rechts in, de Tesselschadestraat, en loop door tot de Vondelkade. Hier linksaf slaan. Loop door tot de Wipstrikkerallee. De weg oversteken via het zebrapad. Aan de overkant rechtsaf en even verder linksaf de Rhijnvis Feithlaan inlopen tot aan de Bagijnesingel. Hier linksaf slaan, de brug oversteken, langs Groot Weezenland lopen en vervolgens rechts over het kerkbrugje. Links afslaan de Wihelminasingel inlopen. Tweede straat rechts, de Wolweverstraat inslaan. Sla de eerstvolgende straat links in de Walstraat. Deze komt uit op de Sassenstraat.
  1. Sla hier rechtsaf en even verder weer rechtsaf en loop de Schoutenstraat in. Op nummer 4 bevindt zich de Waalse Kerk waar Arnoldus Gelderman (1677-1757) in 1702 diaken werd. In 1723 werd hij gekozen als lid van het college van burgemeesteren in Zwolle. In 1756 werd hij benoemd tot Zwols gedeputeerde bij de VOC-Kamer Delft. In de kerk hangt een rouwbord van hem.
  1. Sla de tweede straat links in, de Wolweverstaat. Op nummer 9 bevindt zich het Doopsgezinde Kerkgebouw. Het is een schuilkerk geweest en dat is nog steeds te zien. De doopsgezinde predikant Assuerus Doyer (1758-1838) is hier vanaf 1795 tot aan zijn dood predikant geweest. Hij was de grootvader van Huibert Doyer (1829-1859) die handelsagent in Elmina aan de Goudkust was. Huibert was getrouwd met een Afrikaanse vrouw. Zij overleed veertien dagen na de geboorte van hun dochtertje Betsy Petronella. Als ze vier jaar is brengt haar vader haar naar een broer in Amsterdam. Zij verhuist later naar Zwolle en trouwt in deze kerk..
  1. Thomas Doyer (1823-1861) was eveneens een kleinzoon van Assuerus Doyer. Hij was doopsgezind zendeling en zou uitgezonden worden naar Elmina. Hij zorgde een tijdje voor de Afrikaanse verzorger van het dochtertje van zijn neef Huibert. De jongen was achter gelaten in Nederland. Thomas leerde hem lezen en schrijven en op zijn beurt leerde hij de jongen hem de inheemse Afrikaanse taal.
  1. Op de hoek Wolweverstraat /Oude Vismarkt staat links een gebouw waar op de gevel Doyer & Van Deventer likeurstokerij staat met het jaartal van oprichting 1814, en het jaartal 1866 van de nieuwbouw van de fabriek erop. De likeurstokerijhad het monopolie op de invoer van likeuren in Nederlands-Indië.
  1. Loop via de Oude Vismarkt richting Grote Markt. Sla voor de kerk linksaf en meteen weer linksaf en loop de Sassenstraat in. Op nummer 5 woonde Seyger van Rechteren (1600-1646), een bastaard kleinzoon van de familie van Rechteren. Hij was ziekentrooster in dienst van de VOC op het eiland Banda.
  1. Loop weer terug naar de kerk en sla linksaf. Recht voor je tref je het Zwolse Balletjeshuis aan, het oudste winkeltje in Zwolle dat in de 19de eeuw koloniale waren zoals thee, koffie , suiker en tabak verkocht. .
  1. Loop even voorbij het balletjeshuis en sla linksaf de Papendwarsstraat in die overgaat in de Papenstraat. Aan het eind rechtsaf slaan, Blijmarkt en vervolgens linksaf, de brug over en direct linksaf langs de gracht tot de eerste straat rechts Stationsweg die naar het station voert. Einde van deze koloniale wandeling. .

Bank Doyer & Kalff


Rederij Doyer & Kalff

In 1846 richtten deze compagnons een rederij op. De schepen werden vooral ingezet bij de koloniale zeilvaart naar Nederlands-Indië en Suriname. De opkomst van de textielindustrie en de groei van de Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM) maakten dat investering in zeilschepen aantrekkelijk was. De NHM werd in 1824 opgericht door koning Willem 1 met het doel, na het failliet gaan van de VOC, de handelsrelaties tussen Nederland en de koloniën te herstellen en verder uit te bouwen. De koloniale producten die hun schepen vervoerden gingen rechtstreeks naar Amsterdam en deden Zwolle niet aan. Tussen 1855 en 1871 hebben er dertien schepen voor Doyer & Kalff gevaren waarvan er drie met man en muis vergingen en vier verongelukten zonder slachtoffers. De algemene malaise in de zeilvaart na 1857 was een reden om de vloot geleidelijk af te bouwen en gezonken schepen niet te vervangen. Zes van de schepen werden gebouwd door scheepstimmerman Willem Roelof Van Goor waarover straks meer.

De Jubilee Singers


Jubilee Singers

De Jubilee Singers waren oorspronkelijk een zangklasje op de nieuw gestichte Fisk Universiteit in Nashville, Tennessee. Deze universiteit werd gesticht in 1866 door de American Missionary Association na het einde van de Amerikaanse burgeroorlog. Het doel was onderwijs te verzorgen aan de bevrijde Afrikaans-Amerikaanse slaven. Naast de universiteit werden honderden lagere scholen door deze organisatie opgericht en zeven stichtingen om onderwijzers en onderwijzeressen op te leiden. Leren lezen en schrijven was een eerste prioriteit voor de vier tot vijf miljoen vrijgemaakte slaven. De missie van de zangers, een gemengd koor van mannen en vrouwen, was om geld voor hun universiteit te verzamelen, want de universiteit kampte voortdurend met een tekort aan geld. Er was nog veel verzet in de samenleving tegen de beëindiging van de slavernij en het geven van onderwijs aan zwarte mensen. Negen van de zangers waren zelf slaaf geweest. Het koor begon met een tour door de Noordelijke staten van Amerika in 1871. Steeds vaker zongen ze slavenliederen en spirituals die ontstaan waren op de plantages, maar anders van toon en ritme waren dan het publiek gewend was. Het koor werd pas een succes toen het in 1872 optrad voor president Grant in het Witte Huis. Daarna toerden ze tot tweemaal toe door Europa. In 1877 deden ze Nederland aan. Op 2 april, tweede Paasdag, gaven de Jubilee Singers , de Amerikaanse negerzangers zoals ze aangekondigd werden in de Provinciale Zwolsche Courant, een zanguitvoering in de Grote Kerk in Zwolle. In het organiserend comité van Zwolle zat naast de commissaris van de Koning, de burgemeester van Heino en de inspecteur van de posterijen ook de predikant van de Evangelisch Lutherse gemeente J.E. Schröder.

Ingang huis van admiraal Jacob Pieter van Braam


Jacob Pieter van Braam (1737-1803)

Jacob Pieter van Braam trad op jonge leeftijd als adelborst in dienst bij de Admiraliteit van Amsterdam, de grootste van de vijf admiraliteiten marines ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Het fregat “’ Huis in het Bosch’, waarop Van Braam in 1751 voer, strandde als gevolg van een hevige storm op de Marokkaanse kust. De hele bemanning werd gevangen genomen door Berbers, Noord-Afrikaanse zeerovers die vooral  in de 17de eeuw bekend stonden als de schrik van de Middellandse Zee. Zoals indertijd vele honderden zeelieden werden ze in slavernij gevoerd. Pas een klein jaar later, in november 1752, werd Van Braam samen met anderen na betaling van losgeld vrijgelaten. Hij trad in 1764 als kapitein in dienst van de VOC. Deze beslissing had ongetwijfeld ook te maken met het financiële voordeel dat in de koloniën te behalen viel. In die functie kocht en verkocht hij slaven voor eigen gewin. In 1786 keerde hij terug naar de Republiek en trad hij weer in dienst bij de Admiraliteit. In 1792 werd hij aangesteld als viceadmiraal. Hij verbouwde een woonhuis aan de Korte Kamperstraat 10 in Zwolle  tot een paleisje. Vanaf 1788 woonde hij in dit huis. Hij bleef in Zwolle wonen waar hij in de zomer van 1803 op 65-jarige leeftijd overleed. Boven de deur van het huis valt te lezen dat hier eens een admiraal woonde.

Scheepswerf van Goor


Scheepstimmerwerf Van Goor

De scheepstimmerwerf van Willem Roelof van Goor lag aan het Zwolse Ondiep, op de hoek van het Zwarte Water en de Achtergracht, ongeveer op de plek waar nu de Hofvlietbrug ligt. De werf van Van Goor was van 1852 tot 1921 in bedrijf. Zes schepen van de Zwolse rederij Doyer & Kalff die in 1846 werd opgericht, werden op deze werf gebouwd. De schepen werden ingezet bij de koloniale zeilvaart naar Nederlands-Indië en Suriname. De koloniale producten die hun schepen vervoerden gingen rechtstreeks naar Amsterdam en deden Zwolle niet aan. De algemene malaise in de zeilvaart na 1857 was reden om geen nieuwe schepen meer te laten bouwen. De werf van Van Goor die toch nog tot 1921 bleef bestaan, was een echte scheepstimmerwerf, men bouwde geen stalen schepen, wel platbodems, zeilboten en roeiboten. De vele bochten en het snel dicht vriezen in de winter van het smalle Zwarte Water maakten dat de werf op den duur niet meer kon concurreren met het beter gelegen Harlingen. Maar ook omdat transport van textiel uit Twente naar Amsterdam inmiddels per spoor of via de gereedgekomen Twentse kanalen over Deventer eenvoudiger was. Binnenvaart naar Zwolle was voor dit doel niet handig meer. In 1859 was het perspectief voor Zwolle als bouwplaats voor zeeschepen definitief verdwenen. De werf richtte zich als vanouds weer op de bouw en reparatie van houten pramen en tjalken.

Hopmanshuis


Hopmanshuis

In de 17de eeuw was het bij het Hopmanshuis aan het Rodetorenplein een en al bedrijvigheid in koloniale waren. Zwolle was in die tijd een belangrijk overslagcentrum van koloniale goederen tussen Duitsland en Amsterdam. De stad had zich tot een handelscentrum kunnen ontwikkelen dankzij haar ligging tussen de Vecht en het Zwarte Water. Er bestond het hele jaar door een geregeld beurtvaartverkeer tussen Amsterdam en Zwolle met uitzondering van de wintermaanden. De schippers voeren via de Vecht naar Duitsland en via het Zwarte Water en de Zuiderzee naar Amsterdam. Het Hopmanshuis werd gebruikt als pakhuis voor de aangevoerde goederen. Een centrale rol bij de doorvoer speelden de factoors, de handelaren. De Zwolse factoors hadden hun handelshuizen gevestigd aan de Dijk, de tegenwoordige Thorbecke gracht, tegenover het Hopmanshuis. Het ging om een twintigtal handelaren waarvan de meesten afkomstig waren uit Duitsland. Zij handelden in koloniale waren zoals tabak, koffie, thee, rijst, specerijen en kleurstoffen, maar ook in hout, wijn, boter, graan en hooi.

Johan Rudolf Thorbecke 1798-1872


De Thorbeckes

De familie Thorbecke was een van de belangrijkste factoorfamilies in Zwolle. Zij waren afkomstig uit Osnabrück en vestigden zich in de 17de eeuw in Zwolle. Zij woonden en werkten in een van de handelshuizen op de Dijk. De familie Thorbecke handelde aanvankelijk in allerhande waren. Na verloop van tijd handelden ze vooral in tabak en legden ze zich toe op snuiftabak. De economische malaise in de Franse tijd trof ook het tabaksbedrijf. Na het einde van de Franse tijd (1795-1813) was de rol van de Thorbecke’s en andere Zwolse handelshuizen in koloniale waren nagenoeg uitgespeeld. Juist in die tijd werd Johan Rudolph Thorbecke geboren. De familie woonde toen al meer dan een eeuw in het zelfde pand op de Dijk, nu Thorbeckgracht 11. Het werd armoe troef bij de Thorbeckes. Ondanks zijn precaire financiële situatie slaagde de vader van Thorbecke er in zijn twee zonen een goede opvoeding te geven. Niet zonder succes. Zijn zoon Johan Rudolf (1798-1872) werd leider van twee liberale kabinetten. Zijn tweede kabinet (1862-1866) was verantwoordelijk voor de afschaffing van de slavernij. Dat ging niet zonder slag of stoot. Thorbecke was het eens met de eigenaren van handelshuizen en plantage-eigenaren die van mening waren dat: ‘ De Neger in zijn actueelen toestand vrij verklaard, vragen om problemen was. Daarom hoe wensechelijk de afschaffing van de slavernij op zich zelve ook zijn moge, zullen echter alle Emancipatie-plannen of voor en blanke onbillijk, of voor de eigenaren der slaven onregtvaardig of ruïneus, of voor den handel en de welvaart van de Staat noodlottig worden.’ Toch werd de slavernij in de Nederlandse koloniën in 1863 afgeschaft. Thorbecke en zijn medestanders konden worden overtuigd met het in het vooruitzicht stellen van een schadeloosstelling voor het verloren ’bezit’. De schadeloosstelling werd betaald uit de enorme winsten van het cultuurstelsel op het eiland Java. De Javanen waren vanaf 1831 tot 1873 verplicht op 20% van hun grond suiker, tabak en andere koloniale producten voor de Europese markt te verbouwen Die producten werden verhandeld en getransporteerd via de Nederlandse Handels Maatschappij opgericht door Koning Willem I in 1824. In Zwolle woonden meerde aandeelhouders in Surinaamse plantages die gecompenseerd werden. Per slaafgemaakte werd gemiddeld 330 gulden uitbetaald.

Landgoed Arnichem van de familie Tobias


Joan Hendrik Tobias (1783-1857)

Joan Hendrik Tobias werd geboren op 12 november 1783 te Zwolle als zoon van Herman Antony Tobias en Catharina Thomassen à Thuessink. Hij was een telg uit een vooraanstaande familie die behoorde tot een van de rijkste Zwolse geslachten. Joan Hendrik was na een korte studie rechten, die hij in 1802 met een promotie afsloot aan de hogeschool van Harderwijk, vrijwel direct naar de Oost vertrokken. Hoewel de VOC officieel was opgeheven, werd de kolonie aanvankelijk nog onder het compagniestelsel beheerd. Hij trouwde op 22 jarige leeftijd  in 1806 in Makassar met de zes jaar oudere Elisabeth Johanna Maria Rosenquist. Het huwelijk was geen succes en bleef kinderloos. Toch heeft Joan Hendrik in Indië vermoedelijk een kind gehad. Dat valt af te leiden uit het opmerkelijke gegeven dat hij in 1810 een -naar zijn zeggen- zoon van een tweetal vrijgemaakte slaafgemaakten, die als huisbedienden bij hem hadden gewerkt, wettig adopteerde. De adoptie werd vastgelegd in een op 23 juni 1810 te Makassar opgemaakt document, waarin Tobias verklaarde genegen te zijn, ‘ ten heijligen doop te presenteren, het zoontje van een vrijgegeven manslaaf, genaamd Pluto van Boegis geboren op 17 augustus 1808 met de namen Herman Jacob Willem Jansen, verwekt bij des Edelen comparants vrijgegeven slavin, genaamd Thalia van Sumbawa’. Joan Hendrik zou bij de doopceremonie zelf als getuige optreden, terwijl hij tevens beloofde het bijna tweejarige jongetje tot zijn mondige jaren te zullen opvoeden, en te alimenteren en in de christelijke hervormde religie te zullen onderwijzen, ofte laten onderwijzen. Tobias maakte een mooie carrière.  Hij schopte het tot president van de hoge raad van justitie in Soerabaja in 1819. In 1826 werd hij eervol ontslagen van al zijn functies en vertrok hij naar Nederland. In 1841 ging hij weer terug naar Indië. Hij overleed in 1857 in Buitenzorg.

Graf van Lepejou


Lepejou

De Indonesiër Lepejou werd door Joan Hendrik Tobias in het begin van de 19de eeuw als ‘bediende’ meegenomen naar Nederland. Of was hij toch een slaafgemaakte? Het hoe, wat en waarom blijft gissen. Het enige dat vaststaat is dat Lepejou begraven werd in de tuin rond het landgoed Arnichem van de familie Tobias. Hij stierf in Zwolle in 1828. Op een van de twee zandstenen zerken op zijn graf staan Latijnse inscripties. In het Nederlands vertaald staat er: ‘Lepejou, die ook Apollo wordt genoemd, geboren op het eiland Celebes en gestorven op 23 juli 1828’. De achterkant van de zerk is voorzien van de tekst: ‘toegewijd aan de zeer trouwe dienaar door zijn dankbare meester, die hem altijd zal gedenken’. Boven deze beide opschriften zijn in het Arabisch de woorden Allahu Akbar (God is groot) gegrift. Naast deze stenen archiefstukken is de enige andere historische bron een overlijdensacte van de burgerlijke stand te Zwolle. Op 24 juli 1828 deed stadssecretaris Willem Tobias, de jongste broer van Joan Hendrik, samen met Lulolf Nieuwhout Schuurman, die bij de  secretarie werkte, aangifte dat de circa 23 jarige Lepejou, bediende van de heer Joan Hendrik Tobias, oud ambtenaar in Nederlandsch -Indië, ongehuwd, geboren van Boegis ( vorstendom op het eiland Celebes)  een dag eerder in een huis in de Bloemendalstraat  was overleden. Joan Hendrik Tobias heeft hem begraven aan de rand van zijn nieuwe bosaanleg op zijn buitenplaats. Gezien de opschriften op de twee zerken die het graf sieren moet hij zeer gehecht zijn geweest aan Lepejou.

Grafbord Arnoldus Gelderman in de Waalse kerk


Arnoldus Gelderman (1677-1757)

Arnoldus Gelderman behoorde niet tot de elite van zijn tijd. Toch bezocht hij de Latijnse school in Zwolle, in die tijd de school voor kinderen uit de bovenlagen van de samenleving. Arnoldus’ lidmaatschap van de deftige Waalse Kerk waar Frans gesproken werd, heeft dat waarschijnlijk mogelijk gemaakt. In 1697 werd de Waalse Kerk in Zwolle door de gemeentelijke overheid erkend. In 1702 was Arnoldus Gelderman diaken in deze kerk. In 1699 trad hij in het huwelijk met Petronella Ulger. Het huwelijk vond plaats in het kerkje van Windesheim. Het was een teken van welstand als je daar trouwde. In 1723 werd hij gekozen in het college van burgemeesteren waarvan hij tot aan zijn dood in 1757 lid zou blijven. Als lid van de Zwolse overheid heeft hij tal van functies vervuld. De regerende burgemeesters verdeelden de werkzaamheden onderling. Zo was hij achtereenvolgens keurmeester, tichelmeester, timmermeester en cameraar: wethouder van financiën. Nog in 1756 wordt Arnoldus benoemd tot Zwols gedeputeerde bij de VOC kamer Delft. De VOC kamer Delft telde 7 gewone bewindhebbers en één extra ordinaris, een zetel die vanaf 1647 door Overijssel werd ingenomen. Die extra zetel had Overijssel te danken aan de grote financiële investering in de VOC. Van deelnemers werd verwacht dat ze minimaal voor 469.400 gulden op het aandelenkapitaal van de VOC intekenden. Of Arnoldus die functie ook daadwerkelijk heeft kunnen uitoefenen blijft de vraag. Hij overleed in december 1757 en werd begraven in het Lage Koor van de Grote Kerk.

Petronella Betsy met haar Afrikaanse verzorger


Huibert Doyer (1829-1859)

In maart 1857 vertrekt Huibert Doyer (1829-1859), handelsagent van de firma Rijckevorsel uit Rotterdam, met zijn vierjarig dochtertje Petronella Betsy (1852-1906) en haar Afrikaanse verzorger per schip vanuit Elmina naar Nederland. Haar moeder Betsy Welzing overleed veertien dagen na haar geboorte. Zij was een tapoeyer, een kind van een witte vader en een Afrikaanse moeder, die waarschijnlijk ook slaafgemaakt is geweest. Elmina gelegen aan de vroegere Goudkust, nu Ghana, was de eerste Europese nederzetting in West -Afrika. Het fort werd in 1482 door de Portugezen gebouwd. De Hollanders hebben vanaf het einde van de 16de eeuw geprobeerd Elmina te veroveren. Dat lukte pas in 1637. Elmina ontwikkelde zich in de 17de en 18de eeuw tot het centrum van de goud-en slavenhandel van de West-Indische Compagnie (WIC). Toen Huibert in augustus 1857 weer naar Elmina vertrok, liet hij zijn dochtertje achter bij zijn broer Assuerus Doyer (1825-1888) in Amsterdam. Ook de Afrikaanse verzorger, waarschijnlijk een slaafgemaakte behorend tot de huishouding van Huibert, werd niet mee terug genomen naar Elmina. Huibert bezat meerdere slaafgemaakten. De handel in slaven was weliswaar verboden in 1814, maar het houden van slaven niet, zolang de handelskantoren maar op het grondgebied van lokale Afrikaanse vorsten stonden. Twee jaar later komt Huibert om bij een tragisch ongeluk. Op de rede van Badagry aan de Slavenkust, het huidige Nigeria en ongeveer 500 km ten Oosten van Elmina, slaat de boot waarin hij zit om. Hij sterft aan zijn verwondingen, dertig jaar oud. Betsy groeit op in het gezin van zijn broer die later verhuist naar Zwolle. In 1882 trouwt Betsy met de doopsgezinde Amsterdamse architect Abraham Salm. Het was liefde op het eerste gezicht tussen Betsy en Abraham. De ambtenaar van de burgerlijke stand beschouwde Betsy destijds als een onwettig kind en schreef haar in onder de naam van haar moeder. Alleen bij de inzegening van het huwelijk in de Doopsgezinde kerk in Zwolle werd ze als Betsy Doyer aangesproken en ingeschreven. Het huwelijk bleef kinderloos. Betsy overlijdt in 1906 in Hilversum en wordt daar begraven. Na het overlijden van Abraham Salm en zijn tweede vrouw wordt Betsy alsnog bijgezet in het familiegraf in Amsterdam.

Overlijdensadvertentie Thomas Doyer 1823-1861


Thomas Doyer (1823-1861)

Thomas Doyer, een neef van Huibert Doyer ,ontfermde zich over de zwarte Afrikaanse jongen. Hij is doopsgezind zendeling en staat op het punt uitgezonden te worden naar Elmina. ‘Dat negerknaapje heb ik naar Zwolle medegenomen om hem aldaar verder te onderrigten en van hem te leeren, ik ben dagelijksch met zeer veel genoegen bezig hem les in het een en ander te geven, en daardoor zijn mijne gedachten en wenschen aanhoudend naar Afrika en de negers gerigt en wensch ik niet liever dan maar spoedig daarheen te gaan’, schrijft Thomas Doyer in een brief aan het bestuur van de Doopsgezinde Vereniging ter bevordering van de Evangelie verbreiding. Thomas wil het bestuur ervan overtuigen dat de Afrikaanse jongen hem met de taal kan helpen, nu hij wordt uitgezonden als zendeling naar Elmina. Thomas was eigenlijk bestemd voor de Evangelie verkondiging op Java, maar krijgt toestemming van het bestuur om in plaats daarvan naar Elmina te gaan. Hij stopt meteen met de studie van de Javaanse en Maleise taal en begint zich de lokale taal van Elmina eigen te maken. ‘ Daartoe lag voor de hand een Afrike negerjongen door mijn neef hier achter gelaten, die zich langzamerhand geheel bij voegde. Met hem heb ik mij sedert het besluit mijner uitzending naar de kust, bezig gehouden, door hem onderwijs in lezen en schrijven en algemeene denkbeelden den Godsdienst te geven. Daarvoor leerde hij mij zijne taal, waartoe zijne jaren en vlug verstand zeer dienstig zijn’. Niets leek een vertrek naar Elmina nog in de weg te staan. Zelfs de reis er naar toe was al geregeld. Op het punt van vertrek trekt het bestuur het besluit Thomas naar Elmina te sturen plotseling in en wil dat hij alsnog naar Java gaat. Thomas is zwaar teleurgesteld, maar slaagt er niet in het bestuur te overtuigen het besluit terug te draaien. Hij gaat onder protest naar Java. Wat er daarna met de zwarte jongen is gebeurd, blijft gissen. Of hij in Nederland is gebleven of toch weer naar Elmina is vertrokken, er wordt niets meer van hem vernomen.

Journaal van Seyer van Rechteren 1600-1646


Seyger van Rechteren (1600-1646)

Seyger van Rechteren was een bastaard kleinzoon van de adellijke familie van Rechteren in Dalfsen. In 1628 treedt hij in dienst bij de VOC als ziekentrooster ook wel kranckenbezoeker genoemd. Een ziekentrooster was een predikant zonder universitaire opleiding. Wel moest Seyger een examen afleggen bij de kerkenraad. Hij vertrekt eind 1628 met vrouw en twee kinderen naar Oost-Indië om de ware gereformeerde religie aan de blinde heidenen te brengen. Aan boord verzorgde hij het morgen- en avondgebed, leidde hij de zondagse diensten en zorgde voor geestelijke bijstand aan zieken en stervenden. Na vele ontberingen op zee komt de familie in september 1629 aan in Batavia, twee dagen na het overlijden van Jan Pieterszn Coen. Aan het eind van dat jaar vertrekt Seyger met vrouw en dochtertje, zijn zoontje is inmiddels overleden, naar het eiland Banda. Op dit eiland draait alles om nootmuskaat. Coen dwong in 1621 met extreem geweld de bevolking van de Banda archipel het monopolie op teelt en verkoop van dit product af. Van de 10.000 tot 15.000 Bandanezen overleefden er niet meer dan 1000. Zij werden slaafgemaakt en moesten werken op de vrijgekomen nootmuskaatplantages (perken) die verpacht werden aan voormalige VOC- beambten. De overige bevolking werd gedood, verjaagd of in slavernij afgevoerd naar Batavia. Deze genocide is een van de zwartste bladzijden uit de Nederlandse geschiedenis. In mei 1631 vertrekt Seyger, die zelf ook slaven bezat op Banda, weer naar Batavia. Hij komt dan terecht op een ziekenhuisschip waar om en nabij de 100 personen liggen. Eind 1632 vertrekt het gezin weer naar de Republiek. Het gezin gaat na aankomst in het vaderland in Zwolle wonen in de Sassenstraat nr. 5. Hij wordt benoemd tot hoofd van het gevangeniswezen in Overijssel. Van zijn belevenissen in de Oost schrijft hij een reisverslag. Zijn verslag laat zien dat bijna iedere VOC ambtenaar in die tijd op de een of andere manier betrokken was bij slavernij. In 1646 overlijdt Seyer en wordt begraven in de Grote Kerk in Zwolle.

Zwolse balletjes huis


Zwolse balletjes huis

In Zwolle waren in de 18de eeuw al winkeltjes die koloniale waren zoals tabak, suiker, koffie , thee en specerijen verkochten. Een van de oudste koloniale winkeltjes is het Zwolse balletjes huis. In die tijd werd het nog niet zo genoemd. In 1845 nam kruidenier J. van der Kolk het winkeltje over en startte daar een stekenbakkerij. De eerste zwarte steken werden gemaakt van rietsuiker. In die tijd werden er in Nederland nog geen suikerbieten verbouwd. De steken werden gebruikt om koffie en thee mee te zoeten. Rietsuiker kwam van ouds van de plantages in Suriname en op Java. Pas toen kristalsuiker van de suikerbiet op de markt kwam, werd de steek het Zwolse Balletje genoemd. Suikerbietteelt kwam in Nederland van 1860 goed op gang. In 1880 had de suikerbietteelt de suikerrietsuiker in heel continentaal Europa vervangen.

Bronnen

https://nl.wikipedia.org/wiki/Jacob_Pieter_van_Braam#mw-head

A.Boukels-Okels, Als het balletje rollen gaat, in: Zwols Historish Tijdschrift 30 (2013)

Femme Gaastra, Geschiedenis van de VOC, 2002

Jan ten Hove, Geschiedenis van Zwolle, 2005

Jan ten Hove, Joan Hendrik Tobias, Ambtenaar in Nederlands-Indië, in: Overijsselaars buiten de landsgrenzen, Themanummer Overijsselse Historische bijdragen 136,2021

Okke ten Hove, Onderzoeksrapport Afschaffing slavernij 1863 Overijsselse belanghebbenden

Niek Joosse, Afrikaanse droom. De handel van Henry P. Kerdijk en Lodewijk Pincoffs in Afrika(1857-18769), Master Thesis , Erasmus Universiteit, 2016.

Lodewijk Kerdijk, Reisjournaal West-Afrika 1857/1858, opnieuw uitgegeven door Interbook International.B.V. Schiedam 1978

Informatie archivaris Archief Salm

H.J.H. Knoester, Zwolle , wieg van Thorbecke, in: Zwols Historisch Tijdschrift (9), 1992

Lettinga, Oude winkles, in: Zwols Historisch Tijdschrift (31) , 2014, 25-37. Zie ook https://slijterijbartels.nl/over-slijterij-bartels

Martin van der Linde, Esther van Velden, Marco Krijnsen (red) Overijssel&Slavernij (WBOOKS Zwolle) 2023

Otto van der Meij, Braam, Jacob Pieter van, in: Biografisch Woordenboek van Nederland URL: http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1780-1830/lemmata/data/Braam [04/07/2018]

S. van Rechteren, Journael Gehouden op de reyse ende wederkomste van Oost-Indië (Zwolle, 1639)

Z.W. Sneller, Het bedrijf der Thorbeckes te Zwolle in de 18de eeuw, in: Bijdragen tot de economische geschiedenis, 1968,148

Paul van der Steen, Thorbecke schafte slavernij stribbelend af, in: Trouw, donderdag 22 december 2022

Collectie Overijssel, familie archief Van Rees, toegang 1529, inv. 14

Collectie Overijssel, familie archief Van Rees, toegang 1529, inv. 40.

Collectie Overijssel, familiearchief Gelderman, toegang 1165, zie over Van Rhijn de stukken 2.3.2. en de stukken 588-593,596