KOLONIALE WANDELING WIUWERT

Naar een ander leven

Verscholen in de Friese greidhoek dacht in de 17e eeuw een aantal mensen over een nieuw bestaan ergens in de Nederlandse koloniën. Bij een theoloog bleef het bij dromen. Een jonkheer, twee freules en een kunstenares reisden daadwerkelijk af naar Suriname. Alleen de kunstenares maakte haar droom waar. Deze rondwandeling door het weidse Friese land voert langs de paar tastbare draden tussen hen en Frieslands koloniale verleden.

Lengte wandeling:
18 km

Start- en eindpunt:
Station Mantgum
Parkeerplaats:
Station Mantgum

Horeca:
Café in Mantgum na 1700 uur
Musea:
Kerk Britwert (sleutel ophalen; niet op zondag)
Kerk Wiuwert met tentoonstelling: 1 april-31 okt; niet op zondag)

Ook geschikt voor andere GPX apparaten

De route

Grafzerk van Christianus Schotanus, kerk Britswert

  1. We beginnen deze koloniale wandeling op station Mantgum. Met je rug naar de spoorlijn rechtsaf. Op de T-splitsing linksaf. Op de driesprong bij wandelknooppunt 87 rechtsaf, Skillaerderdijk, in de richting van wandelknooppunt 34. Je passeert na enige tijd de spoorlijn. Steek de N 384 over naar wandelknooppunt 34 aan de overzijde van de weg. Daar linksaf over het fietspad langs de N384 naar wandelknooppunt 42. Hier rechtsaf, de Kleasterdyk die je naar het mooie kerkje van Britswert brengt. Hier ligt de theoloog Christianus Schotanus begraven. Bij de deur van de kerk is aangegeven waar je de sleutel kunt ophalen (in 2024 Buorren 8). Zeer de moeite waard. Na een bezoek aan de kerk teruglopen naar wandelknooppunt 42. Daar rechtsaf over het fietspad. 

Tekening van de Waltastate door Andreas Graff, ca. 1686, en huidige terrein van de Waltastate 

  1. Sla net voor Wiuwert de eerste weg linksaf: Labadistendijk. Je loopt in de richting van de kerk van Wiuwert. Eerste straat rechts: Terp. We lopen voorbij de kerk. Op de T-splitsing links en min of meer rechtdoor: Bessens. Loop dit weggetje af tot nr. 16. Achter deze boerderij lag in de 17e eeuw de Thetinga- of Waltastate, die helaas rond 1733 is afgebroken. Wat achterblijft zijn wat tekeningen en de verhalen over de bijzondere banden tussen deze state en de Nederlandse kolonie Suriname. De eerste connectie is Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk, die in 1674 de Waltastate met de omringende landerijen erfde. In 1683 vertrok hij als gouverneur naar Suriname. Hij had de state al in 1675 verkocht aan zijn drie zussen Anna, Maria en Lucia van Aerssen van Sommelsdijk. Zij waren aanhangers van de religieuze leider Jean de Labadie. Zij boden op de state onderdak aan de religieuze gemeenschap van de labadisten. Twee zussen probeerden in het kielzog van hun broer ook een labadistengemeenschap op te zetten in Suriname. Een aantal jaren maakte Maria Sybilla Merian deel uit van de labadistengemeenschap in Wiuwert. Waarschijnlijk inspireerde haar dat tot haar studiereis naar Suriname. Die resulteerde in 1705 in het wereldberoemde boek Metamorphosis insectorum Surinamensium (Metamorfose van de insecten in Suriname).
  1. Loop de Bessens weer terug en dan de Terp op tot bij de kerk met kerkhof. De kerk met de beroemde mummiekelder is een bezoek meer dan waard. De kerk werd rond 1200 gebouwd, de graf(mummie)kelder stamt uit 1609 en was bedoeld voor de familie Van Walta. Wie hier precies zijn bijgezet en gemummificeerd weten we niet. Maar waarschijnlijk was de gemummificeerde goudsmid uit 1705 lid van de labadistengemeenschap. In het koor van de kerk is ook een tentoonstelling ingericht over de labadistengemeenschap, Anna Maria van Schurman, de freules van Aersssen van Sommelsdijk en Maria Sybilla Merian. Kijk ook rond op de begraafplaats waar Lucia van Aerssen van Sommelsdijk mogelijk begraven is. Haar zussen Anna en Maria zijn evenals broer Cornelis waarschijnlijk begraven in het familiegraf in Sommelsdijk.
  1. Loop na het bezoek aan kerk en kerkhof de terp verder af naar de Labadistendijk en sla die naar links in. Met een bocht naar rechts kom je weer uit op de N 384. Sla hier linksaf. Blijf langs deze weg lopen tot vlak na de spoorwegovergang. Daar scherp linksaf, een betonplatenfietspad, in het buurtschap Klaeiterp, in de richting van wandelknooppunt 17. Blijf deze weg volgen die na verloop van tijd versmalt tot een fietspad tussen twee waterlopen. Met een flink aantal bochten kom je uit op een T-splitsing met een grotere weg, de Hegedyk. Hier linksaf nog steeds in de richting van wandelknooppunt 17.
  1. In het dorp Easterwierrum kom je uit bij wandelknooppunt 17. Rechtdoor lopen naar wandelknooppunt 18. Daar linksaf, Skuorrehofwei. Je loopt over het tegelpad links van het voetbalveld, langs clubgebouw de Tysker, verder rechtdoor naar de boom met een X in de rechterhoek van het veld. Daar rechtsaf en dan linksaf, een pad door het weiland met rechts een sloot. In de verte zie je een bruggetje. Steek het bruggetje over (aanduiding Aldolphuspad) en verder rechtdoor het weiland naar het tweede bruggetje. Rechtsaf dit bruggetje over en aan het eind van het brugje links en bij de vaart rechtsaf naar het derde bruggetje. Daarna rechtdoor lopen richting een sloot. Vandaar zie je links een wit hekje tegen een terp aan. Loop daar naar toe. Dit is wandelknooppunt 12.
  1. Bij wandelknooppunt 12 rechtsaf. Met een bocht naar rechts kom je uit bij een voorrangsweg en wandelknooppunt 70. Hier linksaf naar wandelknooppunt 75 over het fietspad aan de linkerkant van de weg (de Tsjerkebuorren – wordt Hegedyk). Bij wandelknooppunt 75 linksaf, It Bosk, naar wandelknooppunt 88 aan de rand van Mantgum.
  1. Bij wandelknooppunt 88 linksaf richting de kerk. Aan het eind met de bocht naar links zodat je voor de kerk uitkomt. Tegenover de kerk rechtsaf Frijbuorren. Daarna het eerste smalle klinkerstraatje linksaf. Op de T-splitsing rechtsaf: Master Jansenstrjitte. Vervolgens de tweede straat rechts inslaan: Gibbeflecht. Deze straat eindigt in een T-splitsing. Hier rechtsaf: Seerp van Galemawei. De eerste straat rechts brengt je weer bij het station van Mantgum.

Christianus Schotanus (Museum Martena Franeker)


Christianus Schotanus (1608-1671) 

In de kerk van Britswert ligt de theoloog Christianus Schotanus begraven en zijn vader, dominee Berend Schotanus, die van 1606 tot zijn dood in 1633 predikant te Britswert en Wiuwert was. Christianus studeerde theologie aan de universiteit van Franeker. Aan die universiteit was hij vanaf 1639 tot aan zijn dood verbonden als hoogleraar. Ook stond hij van 1653 tot 1669 als predikant te Franeker. Christianus Schotanus was volgens zijn biograaf, D. Nauta, ‘een bescheiden, eenzelvige en teruggetrokken figuur’. Des te opmerkelijker is het, dat hij rond 1650 van plan was om naar de Nederlandse kolonie ‘Oost-Indië’, het huidige Indonesië , te reizen ‘en daar onder de heidenen te gaan werken’. Waarschijnlijk kwam dit door een crisis in zijn bestaan. In 1649 overleden zijn eerste vrouw, de domineesdochter Aaltje Culenborg, en zijn 17-jarige zoon Gellius, beiden ook begraven in de kerk van Britswert. Hoe dan ook, van dit plan kwam niets terecht en Christianus bleef in Friesland. De draad tussen hem en de Nederlandse kolonie bleef dus flinterdun. Maar dat hij dit idee koesterde, geeft wel aan dat de koloniën toen al een alternatief bestaan leken te bieden aan wie zijn draai niet (meer) kon vinden in Friesland.

Fantasieprent van de moord op Van Aerssen, Paramaribo 1688 (Reinier Vinkeler, ca. 1790, Rijksmuseum)


Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk (1637-1688)

Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk stamde uit een adellijke, rijke, streng calvinistische, Haagse familie van bestuurders en militairen. Zijn vader, ook Cornelis geheten, was kind aan huis bij de Oranjes. Zijn moeder was de Friese Lucia (Luts) van Walta. Het echtpaar kreeg 16 kinderen. Bij de dood van zijn moeder in 1674 erfde Cornelis jr. de Walta (of Thetinga-)state met de bijbehorende boerderijen en landerijen in Wiuwert en Britswert. Hij zag voor zichzelf echter geen toekomst weggelegd in Friesland, maar in Suriname. Hij verkocht de state met de landerijen voor f 90.000,- aan zijn drie toen nog ongetrouwde zusters.

Suriname was in 1667 door Abraham Crijnssen veroverd op de Engelsen. Maar jarenlang ruzieden verschillende instellingen en overheden wie verantwoordelijkheid droeg voor het bestuur, de verdediging en de economische ontwikkeling van de kolonie. Pas in 1682 werd besloten dat de West-Indische Compagnie (WIC) verantwoordelijk zou zijn voor Suriname. De WIC was een bijzondere handelsonderneming. Bij haar oprichting in 1621 had zij van de Staten-Generaal het monopolie gekregen op de handel op de Amerika’s en Afrika. Ter wille van de handel mocht zij bondgenootschappen sluiten en oorlog voeren. De WIC, die in 1674 al eens failliet was gegaan, wilde het financiële risico voor de ontwikkeling van Suriname niet alleen dragen. De Stad Amsterdam en Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk stapten daarop in, elk voor ongeveer f 87.000,-. Zij vormden gedrieën de Sociëteit van Suriname, ‘eigenaar’ van de kolonie en verantwoordelijk voor haar ontwikkeling, bestuur en verdediging. Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk wilde graag de eerste gouverneur van de kolonie nieuwe stijl worden.

Toen Cornelis van Aerssen in november 1683 in Suriname arriveerde, stelde de kolonie niet veel voor. De hoofdstad Paramaribo telde niet meer dan 60 huizen. En na het vertrek van de Engelsen waren er nog maar zo’n 50 plantages over met circa 300 kolonisten. En om plantages draaide het in Suriname. Daarop verbouwden Europese kolonisten producten voor de Europese markt, vooral suiker. Voor het werk op de plantages zetten de kolonisten slaafgemaakten in, afkomstig uit de oorspronkelijke bevolking (‘indianen’ in het koloniale jargon) of aangevoerd uit Afrika. De plantagelandbouw was voor de kolonisten in principe een zeer lucratieve business. Maar toen Van Aerssen arriveerde, kampte de kolonie met de zogeheten ‘indianenoorlog’. De autochtone bevolking wilde niet dat de kolonisten haar grond bezetten en wilde zich evenmin in slavernij laten voeren. Van Aerssen zette de oorlog tegen de inheemse inwoners voort. Hun dorpen werden afgebrand, vrouwen en kinderen tot slaaf gemaakt en de mannen gedood. In 1686 gaf hij de strijd op en sloot een vredesakkoord met hen. Hij verklaarde hen tot ‘vrije lieden’ die niet meer tot slaaf zouden worden gemaakt. Zonder slavenarbeid kon de plantagelandbouw echter niet floreren. Daarom liet Van Aerssen de WIC – die het monopolie had op de slavenhandel – ook duizenden slaafgemaakten uit Afrika aanvoeren. Van 1683 tot 1685 maakten al 4.300 Afrikanen op volgestouwde zeilschepen de oversteek naar Suriname. Zij werden in die jaren vaak ingezet bij de aanleg van nieuwe plantages in het moerasgebied langs de rivieren, zwaar werk dat veel levens eiste. Ook trok Van Aerssen nieuwe kolonisten aan om de plantagelandbouw te stimuleren. Daarbij was hij niet kieskeurig. Leden van religieuze minderheden zoals als Franse hugenoten, labadisten en joden waren welkom. Van Aerssen werd uiteindelijk het slachtoffer van zijn eigen soldaten. Hij zette de soldaten van het garnizoen soms namelijk ook in bij het zware werk aan de afwateringskanalen. Elf ontevreden, dronken militairen meldden zich op 19 juli 1688 bij het huis van Van Aerssen. Zij eisten betere voeding en minder werk. Toen Van Aerssen zijn degen trok, schoten zij hem neer. Zijn weduwe eiste dat zijn lijk naar Nederland werd gebracht, maar het is onzeker of hij werkelijk begraven is in het familiegraf te Sommelsdijk.

Labadistenkaart van Suriname met gemarkeerd plantage La Providence 


Lucia, Maria en Anna van Aerssen van Sommelsdijk

Lucia, Maria en Anna van Aerssen van Sommelsdijk kwamen uit hetzelfde adellijke, rijke, streng calvinistische nest als hun broer Cornelis, de latere gouverneur van Suriname. De drie Haagse freules sloten zich in 1669 aan bij de piëtistische sekte van Jean de Labadie (1610-1674). Deze voormalige Jezuïet uit Frankrijk had zich ontpopt tot een calvinistische predikant. In 1666 werd hij dominee van de deftige Waalse kerk in Middelburg. Al na drie jaar werd hij echter ontslagen vanwege zijn radicale ideeën. Hij wilde de ‘ware kerk’ van de vroege christenen laten herleven. Hij zwierf vervolgens met zijn volgelingen door Noordwest-Europa, op zoek naar een plaats waar hij met zijn gemeenschap kon neerstrijken. Na de dood van Labadie redden de drie zussen de sekte. Zij boden de labadisten in 1675 onderdak voor hun ‘religieuze huisgemeente’ op de Waltastate. De freules konden daarbij rekenen op de protectie van de bestuurlijke elite van Friesland. Dat was ook wel nodig, want de kerkelijke autoriteiten, noch de gemiddelde Fries hadden veel op met de in het zwart geklede vreemdelingen die in gemeenschap van geld en goederen, op het landgoed leefden en werkten. Het aantal leden varieerde van zo’n 150 in 1675 tot 400 in de jaren 1680.

De labadisten probeerden ook in Suriname een religieuze leefgemeenschap op te bouwen. Zij wilden de ‘heidenen’ bekeren en een wijkplaats opbouwen voor het geval ze Wiuwert moesten opgeven. In 1684 vertrok een eerste groep met onder hen Lucia van Aerssen (1649-ca. 1707) de jongste van de drie freules. Gouverneur van Aerssen wilde dat de labadisten min of meer veilig in de buurt van fort Zeelandia in Paramaribo bleven. De groep voer echter een paar dagen stroomopwaarts op de Surinamerivier en stichtte op zo’n 100 km van Paramaribo de nederzetting La Providence (De Voorzienigheid). In 1686 vertrok een tweede groep  uit Friesland naar Suriname, waarvan Maria van Aerssen (1645-ca. 1703) deel uitmaakte. Hun schip werd overvallen en het gezelschap arriveerde zonder enige materiële ballast in Paramaribo. De ‘religieus socialistische gemeenschap’, zoals de anti-koloniale activist en schrijver Anton de Kom de labadisten op La Providence noemde, moest in haar onderhoud voorzien door de aanleg en exploitatie van een plantage. Voor het zware werk vielen zij terug op een ‘leger slaven’. Want principiële tegenstanders van slavernij waren zij niet. Sterker nog, toen zij er niet in slaagden de slaafgemaakten te bekeren, vervielen zij in een ‘wreede en barbaarsche behandeling’, aldus De Kom. Ondanks alle inspanningen en ontberingen werd La Providence een fiasco. De labadisten waren ‘betere bidders dan planters’. De grond bleek bovendien niet erg geschikt. Maar bovenal leed de plantage onder de voortdurende aanvallen van de inheemse bevolking die niets moest hebben van deze indringers. Ziekten en geruzie deden de rest. Geleidelijk aan keerden de meeste labadisten terug naar Nederland, zo ook Maria en Lucia van Aerssen die weer hun intrek namen op de Waltastate. Waarschijnlijk zijn de drie freules daar alle gestorven. Maar Anna (1640-1711) en Maria van Aerssen liggen voor zover bekend in het familiegraf te Sommelsdijk. Lucia ligt mogelijk begraven op het kerkhof te Wiuwert of is bijgezet in de grafkelder.

Plantage La Providence werd in 1719 verkocht. De laatste labadisten verlieten de Waltastate in 1732. De state was al in 1729 verkocht aan Hans Willem baron van Aylva. Toen de nieuwe eigenaar in 1733 stierf, hebben zijn erfgenamen de state laten afbreken en het bos gerooid.

Maria Sybilla Merian (prent Houbraken, ca. 1717) en een prent van Sybilla Merian (na 1679 Rijksmuseum)


Maria Sybilla Merian (1647-1717)

Tot de labadistengemeenschap in Wiuwert hoorden verschillende getalenteerde mensen, zoals de eerste gestudeerde vrouw in de Nederlanden, Anna Maria van Schurman (1607-1678). In 1685 meldde Maria Sybilla Merian zich met haar moeder en twee dochters op de Waltastate. Deze Duitse kunstenares en entomoloog stamde uit een familie van schilders en graveurs die haar het vak leerden. Zij had in 1685 al boeken op haar naam staan over bloemen, rupsen en vlinders. Haar elf jaar oudere man, de schilder Johann Andreas Graff (1636-1701), waarmee zij als 18-jarige was getrouwd, meldde zich ook op de Waltastate. Sybilla Merian zag echter geen toekomst meer in hun huwelijk. In 1692 volgde een officiële scheiding. Sybilla Merian woonde toen al in Amsterdam want de gemeenschap in Wiuwert werd eind jaren 1680 geteisterd door ziekte en financiële problemen, onder meer door de Surinaamse expedities. Voortaan moesten de leden in hun eigen onderhoud voorzien. In Amsterdam leefde Sybilla Merian met haar dochters van hun tekeningen en aquarellen en een winkel in tekenbenodigdheden.

In 1699, zij was toen 52 jaar, vertrok Sybilla Merian met haar jongste dochter Dorothea Maria naar Suriname. Op de Waltastate had zij ongetwijfeld verhalen gehoord over en objecten gezien uit de tropische natuur in Suriname. En ook in Amsterdam openden bestuurders van de WIC en de VOC hun ‘rariteitenkabinetten’ voor haar. Met haar interesse voor de metamorfose van insecten verwachtte Sybilla Merian in Suriname een voor Europeanen nieuwe wereld te kunnen aanboren. Moeder en dochter hadden hun domicilie in Paramaribo en maakten vandaar uit tochten naar het binnenland, zover als de labadistenplantage La Providence. Waar nodig kapten slaafgemaakte mannen een doorgang in het oerwoud, terwijl Sybilla en haar dochter samen met vrouwen uit de oorspronkelijke en de tot slaaf gemaakte bevolking planten, rupsen en vlinders verzamelden. De inheemse en slaafgemaakte vrouwen deelden ook hun kennis over flora en fauna. Zo vertelden zij over de planten en kruiden waarmee zij een abortus probeerden op te wekken, omdat zij hun kinderen een leven in slavernij wilden besparen. Ook vertelden ze over de zelfmoord die vrouwen soms pleegden om aan slavernij te ontsnappen. Sybilla Merian informeerde haar Europese publiek ook hierover. Enerzijds maakte Sybilla Merian dus gretig gebruik van de kennis en vaardigheden van inheemse en slaafgemaakte vrouwen, anderzijds had zij wel oog voor hun mensonterende positie.

In 1701 vertrok Sybilla Merian door ziekte gedwongen (malaria?) veel eerder dan voorzien uit Paramaribo. Zij werd op de terugreis vergezeld door een niet bij naam genoemde ‘indianin’. Waarschijnlijk moest deze haar in Amsterdam helpen met haar meesterwerk over de metamorfose van insecten tot vlinders in de Surinaamse natuur dat in 1705 verscheen. Met dat prachtige, groot formaat boek met 60 kopergravures, Metamorphosis insectorum Surinamensium, vestigde zij definitief haar naam als kunstenares en entomoloog. Zo maakte de grote bioloog Carolus Linnaeus van haar werk gebruik bij het opstellen van zijn botanische systeem. Aquarellen van haar hand werden aangekocht door de groten der aarde zoals tsaar Peter de Grote. Die aankoop vond plaats, zo wil het verhaal, op of net voor haar sterfdag, 13 januari 1717. In de 19e eeuw taande haar wetenschappelijke reputatie sterk. De laatste zestig jaar is de aandacht voor haar werk en persoon weer sterk gegroeid.

Bronnen
Mirjam de Baar, ‘Godsdienstvrijheid voor de labadisten in Wieuwerd (1675-1732)’, De Zeventiende Eeuw (2004) 66-82.
Astrid de Beer, ‘Maria Sybilla Merian’, in Els Kloek red., 1001 vrouwen (Nijmegen 2013) nr 338.
Herma M. van den Berg, ‘De kerk van Britswerd en de Stichting Alde Fryske Tsjerken’, Keppelstok, nr. 40, mei 1990.
Barbara Henkes, ‘Slaven op labadistenplantage lieten zich niet zomaar bekeren’, Friesch Dagblad, 18-5-2021.
S. Kalff, ‘Een Surinaamse gouverneursfamilie’, Nieuwe West-Indische Gids, 1921, 77-94.
L. Knappert,’ De labadisten in Suriname’, Nieuwe West-Indische Gids, 1927,193-213.
Antom de Kom, Wij slaven van Suriname (1934: integraal beschikbaar op www.dbnl.nl)
D. Nauta e.a., Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme (Kampen 1983) 325-326.
Maria Sibylla Merian, Metamorphosis insectorum surinamensium, 1705. Herdruk KB Den Haag, 2016 (integrale digitale versie op: https://gdz.sub.uni-goettingen.de/id/PPN477653782?tify=%7B%22view%22:%22toc%22%7D
Ella Reitsma, Maria Sibylla Merian & Dochters. Vrouwenlevens tussen kunst en wetenschap (Zwolle 2008).
J. Scheffer, Een stukje Wiuwert in Suriname. La Providence. Het dagboek van een labadist (Winsum 1997).
Just Wekker, ‘Indianen en pacificatie’, OSO (1993) 174-187.
Wieuwerd en zijn historie, (s.a., s.l., 10e, bijgewerkte en geïllustreerde druk).
https://resources.huygens.knaw.nl/Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNWB) Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk
https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/AerssenLucia (door Mirjam de Baar)
https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/AerssenAnna (door Mirjam de Baar)
https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/AerssenMaria (door Mirjam de Baar)
https://web.archive.org/web/20070315075116/http://home.wtal. de/hh/merian/meng.htm
https:// www.themariasibyllameriansociety.humanities.uva.nl/
www.wikipedia.com: maria sybilla merian
https:// www.online-begraafplaatsen.nl/begraafplaats/119/Algemene-Begraafplaats-Sommelsdijk
Groene Wissel 212: Mantgum