KOLONIALE WANDELING NIJMEGEN

Rekruten en renteniers

Nijmegen is een stad met een groot koloniaal verleden. Na 1900 klopte hier in Nederland het hart van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het KNIL. Rekruten, verlofgangers en gepensioneerde militairen hoorden bij de stad. De mooie omgeving bij plaatsjes als Ubbergen en Beek, trok vanouds ook veel mensen die in de koloniën fortuin hadden gemaakt. Het stadsbestuur speelde hierop in. Nijmegen-Oost moest een aantrekkelijke leefomgeving worden voor renteniers uit de koloniën. Onze rondwandeling voert door dit deel van Nijmegen, via Ubbergen naar Beek en weer terug. Overigens is daarmee niet heel koloniaal Nijmegen verkend. In andere stadsdelen, zoals in Hees, is nog meer koloniaal erfgoed terug te vinden.

topo kaartje Nijmegen

Lengte wandeling:
14, 16, 18 of 20 km

Start- en eindpunt:
Station Nijmegen
Parkeerplaats:
P&R Eerste Oude Heselaan of Keizer Karel Garage

Horeca:
Nijmegen en Beek

Ook geschikt voor andere GPX apparaten

De route

  1. Met je rug naar de uitgang (centrumzijde) van Nijmegen CS, steek je iets rechts aanhoudend het stationsplein over. Loop rechtdoor, het voetgangersgebied in het midden van de groenstrook. Je komt uit op een drukke rotonde, het Keizer Karelplein. Neem hier de tweede brede verkeersweg rechtsaf, de St. Annastraat en houdt 75 meter verder links aan, Groesbeekseweg. Na twee zijstraten links vind je op de Groesbeekseweg 27 het huis waar ooit de planter Gerard Hendrikus van Houweninge woonde. Iets verder, op nr. 43 heeft de KNIL-officier Arie Hendrik Pinxter met zijn gezin gewoond tijdens zijn verlof. En op nr. 69 (en eerder op 32a) woonde een andere KNIL-officier Jacobus Johan Romswinckel met zijn gezin. In de zijstraten, zoals rechts de Fransestraat, woonden lagere militaire verlofgangers al dan niet met hun gezin op gemeubileerde kamers in zogeheten verlofhuizen. 
  1. Sla na nr. 69 linksaf, Fort Kijk in de Potstraat en direct weer linksaf, Johannes Vijghstraat. Vervolgens de eerste straat rechts Athlonestraat. Deze straat uitlopen en rechtdoor het Athlonepad (een fietspad) door het parkje. Net voor je het park uitloopt het pad links inslaan. Aan het eind rechtdoor over de parkeerplaats (Prins Bernhardstraat). Bij de stoplichten linksaf. Op Bijleveldsingel 40 woonde de onderwijsinspecteur uit Nederlands-Indië Jan van Eupen
  1. Loop terug naar de stoplichten en sla daar linksaf. Je komt uit op de brede Oranjesingel. Hier rechtsaf en de rechter paralelweg van de Oranjesingel inslaan. Aan deze singel vestigden zich ook veel Indiëgangers, onder meer op nr. 59 de weduwe Nelly Cambier-Moorrees met haar gezin. Verderop, op nr. 71, woonde de gepensioneerde militaire arts Johan Wilhelm Kleinen Hammans.

Gedenksteen Tjalie Robinson

  1. De paralelweg van de Oranjesingel verder aflopen, en bij de voetgangerslichten rechtsaf, de Prins Hendrikstraat in, die overgaat in de Daalseweg. De vijfde straat linksaf, de Dominicanenstraat, waar in de bovenwoning op nr 117 de schrijver Tjalie Robinson (pseudoniem voor Jan Boon) werd geboren.
  1. Loop de Dominicanenstraat iets verder in, dan de eerste straat rechts, Sint Geertruidestraat en op de T-splitsing linksaf, Van Nispenstraat. Deze komt uit op een andere grote Nijmeegse uitvalsweg, de Berg en Dalseweg. Rechtsaf tot nr 81 waar voorheen het Canisius college was gevestigd. Op deze middelbare school met internaat kregen ook enkele tientallen Antillianen en Javanen hun opleiding. Iets verderop aan de rechterkant van de Berg en Dalseweg op nr.128 woonde de KNIL-generaal Gustav Maurits Bleckmann.
  1. Loop de Berg en Dalseweg verder af tot bij de stoplichten. Daar rechtsaf: Dommer van Poldersveldtweg. Deze lange weg aflopen tot een grote kruising met rechts stoplichten. Je kijkt aan de overkant tegen de Prins Hendrik Kazerne aan. In deze kazerne was vroeger de Koloniale Reserve gelegerd. Nu is het AZC Nijmegen er gehuisvest. Loop rechtdoor over de kinderspeelplaats in de richting van de kazerne en sla het pad in links van de kazerne, de Limoslaan. Deze voert  je verder langs de andere resterende gebouwen van de Prins Hendrik Kazerne.
  1. Loop de Limoslaan verder af. Bij de viersprong rechtdoor. Helemaal aan het eind door de beukenhaag en direct het eerste pad links inslaan. Daarna weer rechtsaf door een beukenhaag en rechtdoor het pad uitlopen dat uitkomt op de Gelderselaan. Hier rechtsaf langs de Snijderskazerne (rechts). Bij de Krayenhoffkazerne linksaf. In de oude Krayenhoffkazerne is overigens het restaurant ‘In de Kazerne’ te vinden, met mooie grote foto’s van de Koloniale Reserve. Maar wij gaan dus linksaf tot Groesbeekseweg 181, waar Huis Padang te vinden is.

Graf Peter Hermanus van der Wedden

  1. Loop de Groesbeekseweg verder af, tot de grote kruising met stoplichten. Hier linksaf, Postweg. Deze uitlopen tot Postweg 60, begraafplaats Rustoord. Op deze begraafplaats zijn relatief veel KNIL-coryfeeën begraven, zoals de eerste commandant van het Korps Marechaussee in Atjeh kolonel KNIL Gijsbertus Notten en generaal KNIL Piet van der Wedden. Voor het graf van Van der Wedden na de hoofdingang linksaf (pad van vergeetmenietjes). Dan linksaf richting het Hofje en daar direct rechts naar de twee grote liggende grafstenen onder enkele dennen (Graf ‘t Hofje 21). Notten ligt iets verderop aan het pad van de vergeetmenietjes (graf vergeetmenietje 42).

  1. Loop terug naar de ingang van de begraafplaats en sla rechtsaf: Postweg. Kort daarop versmalt de Postweg en daarna wordt ze weer breder. Blijf de Postweg geruime tijd volgen tot het Zilverdenplantsoen. Hier linksaf. De weg gaat over in het Zilverdenpad en vervolgens de Zilverdenstraat. Op de T-splitsing links en direct weer rechts: Beukstraat. Deze straat uitlopen. Zij komt uit op de Berg en Dalseweg die je naar rechts inslaat. Aan de Berg- en Dalseweg 354-392 zijn verlofhuizen voor KNIL-militairen te zien.
  1. Ga verder langs de Berg- en Dalseweg tot een benzinestation aan de rechterzijde. Net hiervoor de straat oversteken en rechtsaf, natuurwandeling N 70, ingang Hengstdal. Deze rondwandeling van Nijmegen-Ubbergen-Beek-Duivelsberg-Nijmegen is aangegeven met groene paaltjes. Het voetpad voert eerst langs een wei. Hou bij een Y-splitsing rechts aan. Het voetpad komt uit op de Eversweg. Rechtsaf naar Eversweg 4 waar villa Marie Louise te vinden is, de voormalige villa Berg en Eik van het echtpaar Reuter-Ament.
  1. Loop terug naar het begin van de Eversweg en sla daar rechtsaf. Vanaf hier volg je weer verder de met groene paaltjes aangegeven natuurwandelroute N70 richting Beek.
    (Afkorting: Wie de route wil inkorten tot 14 km slaat op de Eversweg niet rechtsaf, maar linksaf: Berkenlaan. Deze lange laan helemaal uitlopen tot ze overgaat in de Beukenlaan. De Beukenlaan uitlopen tot ze uitkomt op een T-splitsing met de Holleweg. Sla rechtsaf (richting fietsknooppunt 81) en direct op de Y-splitsing links: Ubbergseveldweg. Ga verder bij punt 17). 
  1. Wij gaan verder via natuurwandeling N70 richting Beek. De route is steeds aangegeven met groene paaltjes. Let op: bij het plaatsnaambord Ubbergen scherp linksaf, Heerlijkheid Beek, groene paaltjes blijven volgen.
    (Afkorting: De volgende mogelijkheid om de wandeling in te korten – tot 16 km – is op de Boterberg. Hiervoor neem je de eerste trap naar links die je via een zeer steile afdaling in het dal brengt. Na het klaphekje linksaf, opnieuw de groene paaltjes terug naar de stad blijven volgen. Ga verder bij punt 16). 
  1. Wij wandelen verder en volgen het pad naar rechts over de Ravensberg. Ongeveer 1 km verder op de Ravensberg is weer een afkorting mogelijk, die de wandeling terugbrengt tot 18 km.
    (Afkorting: volg op de kruising de gele paaltjes naar links. Na de afdaling kom je uit op een breder pad. Hier linksaf, opnieuw de groene paaltjes richting stad volgen. Ga verder bij punt 16). 
  1. Wij blijven bovenlangs de groene paaltjesroute naar Beek volgen. Waar we de bebouwing van Beek naderen, blijven we de groene paaltjeswandeling volgen die hoog langs het dalletje voert (we negeren twee maal een afslag rechtsaf naar een asfalt- en een klinkerweg). De wandelroute bereikt uiteindelijk het dorp Beek. Hier kruist de wandelroute (Oude Holleweg) de nieuwe Holleweg. Hier verlaat je de natuurwandeling en sla je linksaf, Nieuwe Holleweg, in de richting van de kerk. Ons doel is het kerkhof rond de kleine Bartholomeuskerk. Hier ligt het echtpaar Herman baron Lewe van Middelstum en zijn vrouw Maria Anna Pringle begraven. Zij stamt uit een familie die rijk is geworden door de plantageslavernij in Suriname. Na de begraafplaats linksaf naar de Rijksstraatweg en daar weer linksaf. Je bent nu weer op natuurroute N 70. Sla bij het waterrad linksaf en blijf de groene paaltjes volgen terug over de Ravenberg en de Boterberg.
  1. Blijf natuurwandelroute N70 met de groene paaltjes volgen. Op een T-splitsing kun je de route rechtsom (met uitzicht) of linksom (iets vlakker) volgen. Hoe dan ook komen beide paden op hetzelfde punt uit en het pad gaat weer verder richting Nijmegen.
  1. Uiteindelijk voert de natuurwandeling naar een kruising waar de Beukenlaan uitkomt op een grotere weg, de Holleweg (zie straatnaambordjes). Hier verlaat je de natuurwandelroute. Sla rechtsaf (richting fietsknooppunt 81) en direct op de Y-splitsing links: Ubbergseveldweg.
  1. Na twee appartementengebouwen en een boom met versteende paddestoelen een onverhard weggetje naar rechts inslaan. Dit voert over het Kopse Plateau en geeft een prachtig uitzicht over de Waal. Blijf het pad langs de rivier zo lang mogelijk volgen (geel-blauwe markering Nijmegenpad). Pas bij een sterk vertakte boom volg je het pad naar links. Aan het eind op de verharde weg naar rechts en 50 meter verder naar links tot je weer uitkomt op de Ubbergseveldweg. Deze sla je naar rechts in (geel-blauwe markering).
  1. Loop de Ubbergseveldweg verder af tot na een tijdje rechts de kruising met de Sterreschansweg. Sla de Sterreschansweg in. Op Sterreschansweg 77 vind je je Villa Salatiga gebouwd voor de familie Hüffer-Wilde.
  1. Wandel de Sterreschansweg verder af richting de stad. De Sterreschansweg gaat over in de Batavierenweg met rechts een groene kloof met een huis in de diepte. Daar beneden stond voor de Tweede Wereldoorlog Villa Casa Cara van de familie Charles Etty.
  1. Sla hierna linksaf Arnoldstraat en daarna de eerste straat rechtsaf, Barbarossastraat. Loop deze lange straat uit. Op nr. 20 woonde een aantal jaren de beeldend kunstenaar Jan Toorop.
  1. Loop de Barbarossastraat helemaal uit. Ze gaat over in de Graadt van Roggenstraat en je komt uit op een groot verkeersplein. Steek de weg over en houdt bij de voetgangerslichten licht rechts aan. Aan je rechterhand ligt op de heuvel museum Het Valkhof (glazen gebouw). Loop over de Sint-Jorisstraat, overgaand in Kelfkensbos, terwijl je het Valkhofpark rechts houdt. Steeds rechtdoor, door het voetgangersgebied en de winkelstraten Burchtstraat, Grote Markt, Stikke Hezelstraat en Lange Hezelstraat. Rechts van de Hezelstraat waren voor de Tweede Wereldoorlog de rosse buurt en de kroegen te vinden. Grote delen van de binnenstad werden verwoest tijdens het ‘vergisbombardement’ van 1944.
  1. Bijna aan het eind van de Lange Hezelstraat linksaf en dan rechtdoor het Kronenburgpark door. Ongeveer halverwege rechtsaf, je ziet dan aan het eind van de straat al de toren van station Nijmegen CS liggen.

Gerard van Houweninge 1918


Gerardus Hendrikus van Houweninge 

Gerardus Hendrikus (Gerard) van Houweninge  (1864-1942) trok als jonge man naar het plantagegebied aan de noordoostkust van Sumatra. Daar zochten vanaf de jaren 1870 tal van ondernemers hun heil, omdat de grond zeer geschikt bleek voor de verbouw van tabak. De beroemde Delitabak kwam hier vandaan. Met de lokale elite viel bovendien goed samen te werken. In een grote concurrentieslag kwamen van 1880 tot 1900 vier grote ondernemingen bovendrijven. Eén van de ‘grote vier’ was de Senembahmaatschappij. Deze werd in 1889 opgericht door C.W. Janssen, de oudste zoon van P.W. Janssen, de oprichter van de Deli-maatschappij, de absolute marktleider (zie koloniale wandeling Baarn). Voor het werk op de tabak- en later ook de rubberplantages werden duizenden Chinese en Javaanse contractarbeiders aangevoerd, koelies in het koloniale jargon. Zij verrichtten het slopende werk, leefden onder erbarmelijke omstandigheden en waren in praktijk rechteloos en overgeleverd aan de grillen van de ondernemers. In één opzicht vormde de Senembahmaatschappij hierop een gunstige uitzondering: de gezondheidszorg voor de arbeiders was rond de eeuwwisseling relatief goed geregeld. Op een van de plantages van de Senembahmaatschappij, de plantage Toempatang Nibung, werkte Van Houweninge in de jaren 1890 als administrateur (bedrijfsleider). Hij trouwde in 1896 met Johanna Gesina (Anneke) Prakke. Twee van hun kinderen werden geboren op deze plantage. Misschien omdat het leven op de plantages vrij primitief was, keerde het gezin betrekkelijk snel, in 1902, terug naar Nederland. De keuze van Nijmegen lag voor de hand, omdat zijn familie hier woonde. Zo was het zijn broer Joachimus (Chiem) van Houweninge (1859-1936) die als steenkolenhandelaar en grootgrondbezitter in 1915 aan de wieg stond van de ontwikkeling van het gebied naast de Kwakkenberg tot villawijk voor o.a. Indische renteniers.

Majoor Arie Pinxter ca 1924

(NMM)


Arie Hendrik Pinxter

KNIL-militair Arie Hendrik Pinxter (1874-1930) is een goed voorbeeld van iemand die dankzij het koloniale leger de sociale ladder kon beklimmen. Zijn vader was timmerman en vertrok in 1876 met zijn gezin, inclusief de twee jaar oude Arie, naar Nederlands-Indië. Als 24-jarige vinden we Arie Pinxter in de militaire stamboeken terug als onderofficier (militair opzichter der genie) in Batavia (nu Jakarta). Van 1900 tot 1903 inspecteerde hij in het berggebied van Midden-Sumatra de aanleg en het onderhoud van wegen en bruggen. Hij trouwde in 1904 met de Indische Maria Tirion met wie hij drie dochters kreeg. Van 1909 tot 1911 was hij met ziekteverlof in Nederland. Bij terugkeer in de kolonie maakte hij de grootste stap in zijn carrière: hij werd bevorderd tot officier. Zijn werk als pakhuismeester op Java was echter niet erg spannend. In 1916 werd Pinxter weer met ziekteverlof naar Nederland gestuurd. Ditmaal zou hij tot 1921 blijven. In die periode woonde hij met vrouw en kinderen hier aan de Groesbeekseweg. Waarschijnlijk had hij dit huis al dan niet gemeubileerd gehuurd. Verlofgangers die minder te besteden hadden dan deze officier waren aangewezen op gemeubileerde kamers, al dan niet met ‘pension’, in zogeheten verlofhuizen of verlofpensions. Deze waren onder meer te vinden in de zijstraten van de Goesbeekseweg, zoals de Fransestraat en de Javastraat. Pinxter leek van plan in Nijmegen te blijven, want in 1920 kocht hij een huis aan de Nijhoffstraat. Dat verkocht hij echter een jaar later ijlings toen hij werd goedgekeurd en weer naar Java moest. In 1924 kwam hij als majoor met pensioen voorgoed terug naar Nederland en vestigde zich naar alle waarschijnlijkheid in Haarlem.

Post Lhokseumawe (Atjeh); rechts Romswinckel, 1892 (KITLV)


Jacobus Johan Romswinckel

Jacobus Johan Romswinckel (1868-1936) stamde uit een militair gezin. Na zijn officiersopleiding aan de KMA in Breda vertrok hij in 1889 naar Nederlands-Indië. Zoals zoveel militairen werd hij al snel ingezet in Atjeh, de noordpunt van Sumatra. Daar woedde al sinds 1873 een bloedige oorlog tussen Nederland en het onafhankelijke sultanaat Atjeh, dat heel strategisch aan de Straat van Malakka was gelegen. In 1893 trad Romswinckel toe tot een elite-eenheid: het in 1890 opgerichte korps marchaussee te voet in Atjeh (zie hieronder Gijsbertus Notten). Zijn ‘finest hour’ beleefde Romswinckel in 1905-1906. Hij voerde toen een compagnie speciale troepen aan in het Kuantangebied in Midden-Sumatra. In korte tijd sloeg hij het verzet neer – dat zo’n honderd doden zou tellen – en installeerde er Nederlands bestuur. Hij werd hiervoor onderscheiden met de Militaire Willems-Orde 4e klasse. Ondertussen was Romswinckel in 1899 tijdens zijn verlof getrouwd met de Nijmeegse Johanna Blom. Het jonge stel woonde toen aan de Groesbeekseweg 32a. In 1908 woonden ze met hun groeiende gezin tijdens zijn verlof aan de Groesbeekseweg 69. Zes jaar later ging Romswinckel met pensioen en keerde hij terug naar Nijmegen. Van Chiem van Houweninge kocht hij een stuk grond bij de Kwakkenberg. Of hij daarop een huis liet bouwen weten we helaas niet. Wel is zeker dat Romswinckel in 1921 vertrok uit Nijmegen naar Den Haag en uiteindelijk zijn laatste jaren in Baarn sleet.

Hollands-Inlandse school Java, 1925 (TM)


Jan van Eupen

Jan van Eupen (1863-1946) ging in 1889 als onderwijzer 3e klasse naar Nederlands-Indië. Hij begon aan de Europese lagere school in Buitenzorg (nu Bogor) vervolgens stond hij als onderwijzer 2e klasse aan de Europese lagere school te Salatiga, op Midden-Java. In 1897 werd Van Eupen benoemd tot onderwijzer aan de Kweekschool voor inlandse onderwijzers te Ambon en een jaar later aan een soortgelijke kweekschool in Yogyakarta, Midden-Java. Uit deze opsomming blijkt al dat het lager onderwijs in Nederlands-Indië grofweg in tweeën uiteen viel. Er was lager onderwijs voor Europeanen aan de Europese lagere school met het Nederlands als voertaal en (Indische) Nederlanders als onderwijzers. En er was ‘inlands’ lager onderwijs voor Indonesiërs met het Javaans of Maleis als voertaal en Indonesische onderwijzers. Na 1900 kwam hierin verandering. De Nederlandse regering had in 1900 de ‘ethische politiek’ voor de kolonie afgekondigd. Voortaan telde niet alleen het economisch gewin. Nederland moest het land en de bevolking ook ontwikkelen. Daarom ging ook het ‘inlands onderwijs’ in 1907 op de schop. Er kwam een Hollands-Inlandse lagere school met een westers vakkenpakket en met het Nederlands als voertaal in veel vakken. Dat gaf Indonesiërs daarna toegang tot een westerse vervolgopleiding en uiteindelijk een functie in de koloniale handel, industrie en bestuur. Maar het aantal Hollands-Inlandse scholen bleef beperkt. Daarnaast bleef ook een klein aantal oude ‘inlandse scholen’ bestaan. Maar de meeste Indonesische kinderen moesten het doen met een ‘volksschool’, grotendeels betaald door de eigen dorpsgemeenschap. Het onderwijs op die scholen stelde niet veel voor, maar beter onderwijs voor Indonesiërs vond Nederland te duur en economisch onnodig. Jan van Eupen was van 1907 tot 1919 inspecteur van het vernieuwde inlandse onderwijs. Toen kwam hij met zijn vrouw Maria de Bruyn waarmee hij in 1895 was getrouwd terug naar Nederland. De keuze voor Nijmegen lijkt ingegeven door familie-overwegingen. Stilzitten deed Van Eupen niet. Hij begon direct als leraar Javaans aan de Middelbare Koloniale Landbouwschool in Deventer (zie koloniale wandeling Deventer). Ook hield hij in Nijmegen lezingen over het onderwijs in de kolonie. Het zal hem aan het hart zijn gegaan dat ondanks al zijn inspanningen in 1939 nog 90% van de Indonesische bevolking analfabeet was.

Oranjesingel 59


Nelly Cambier-Moorrees

Nelly Moorrees (1864-1913) was een domineesdochter uit Vianen. Zij trouwde in 1893 met de ook uit Vianen afkomstige Jean Jaques Philippe Cambier (1856-1902). Achter die overlijdensjaren, 1902 en 1913, gaat een tragedie schuil. Jacobus Cambier kwam in 1885 aan als bestuursambtenaar in Nederlands-Indië. Na een eerste Nederlands verlof waarin het huwelijk in Vianen plaatsvond, werd hij geplaatst in Tondano bij de stad Manado op de noordpunt van Celebes, nu Sulawesi. Dit gebied was net gekerstend en de christelijke bevolking gold als pro-Nederlands. In Manado werden hun drie kinderen geboren. Na 1898 volgde zijn overplaatsing naar de binnenlanden van Zuid-Sumatra, waar hij assistent-resident werd. Al in 1901 vroeg hij echter overplaatsing aan naar West-Borneo (nu Kalimantan) of welke andere plaats dan ook. Waarom is niet duidelijk. Misschien kantte hij zich tegen het Nederlandse plan om de binnenlanden van Jambi, op de grens van Zuid- en Midden-Sumatra, te bezetten. Misschien vreesde hij voor de veiligheid van zijn gezin bij die operatie. Hoe dan ook: Cambier werd overgeplaatst naar Pontianak, West-Kalimantan. Daar overleed hij op 27 juni 1902 na een korte ziekte. Zijn weduwe en de drie kinderen gingen terug naar Nederland. Zij vestigde zich aan de Oranjesingel 59 in Nijmegen. Met die stad had de familie Moorrees sinds de 18e eeuw banden. Zij stierf geheel onverwacht elf jaar later, op 30 juni 1913, in Bad Kreutznach in Duitsland.

Militair Hospitaal Koeta Radja (Atjeh) 1890 (NMWC)

 


Johan Wilhelm Kleinen Hammans

Johan Wilhelm Kleinen Hammans (1855-1931) was een gepensioneerde officier van gezondheid van het koloniale leger. Hij werd in 1855 geboren in Schaephuysen in Duitsland en studeerde medicijnen in Freiburg, Jena en Leipzig. Zoals meer van zijn Duitse studiegenoten zocht hij vervolgens zijn heil in het KNIL. Hij trouwde in 1881 op Java met Margaretha Lucretia van Hengel (1857-1902). In zijn eerste jaren ging hij zoals alle jonge militaire artsen geregeld mee bij militaire operaties. Een van zijn eerste expedities was die naar Mandor, West-Kalimantan. Die strijd staat ook wel bekend als de 3e Kongsi-oorlog (1884-1885). Een kongsi was een organisatie van Chinese mijnwerkers, die zich sinds eind 18e eeuw in West-Kalimantan hadden gevestigd. Federaties van kongsi’s vormden in feite onafhankelijke staten. De Nederlands-Indische overheid ging in de 19e eeuw herhaaldelijk de strijd met hen aan. De laatste kongsi ging in 1884-1885 in een guerrilla ten onder. Daarna werd Kleinen Hammans onder meer ingezet in de Atjehoorlog. Toen Kleinen Hammans steeg in de hiërarchie, bleef hij op Java en kreeg ook meer organisatorisch werk te doen. In 1907 – hij was toen drie jaar genaturaliseerd tot Nederlander –  ging hij met pensioen en vestigde zich met zijn gezin in Nijmegen. Daar was hij onder meer actief in de Sint Claverbond, een organisatie die de missie van de Nederlandse jezuïeten op Java ondersteunde. Sinds 1922 was de Claverbond gevestigd aan de Graafseweg 7 in Nijmegen.

Tjalie Robinson (pseudoniem van Jan Boon)


Tjalie Robinson

In 1992 werd op initiatief van een aantal Nijmeegse literatuurliefhebbers een gedenksteen aangebracht bij het geboortehuis van Tjalie Robinson aan de Dominicanenstraat 117. Op de eerste verdieping kwam daar op 10 januari 1911 Jan Johannes Theodorus Boon ter wereld. Als journalist en schrijver zou hij stem geven aan de Indische Nederlanders en meer speciaal aan de Indo-Europeanen, mensen van Europees-Aziatische afkomst. Ook Jan Boon had een Hollandse vader, Cor Boon, en een Indische moeder, Fela Robinson. Fela Robinson, stamde af van de Engelsman Thomas A. Robinson die zich rond 1810 op Java vestigde en samenleefde met een Chinese vrouw. Hun zoon had een relatie met een Javaanse vrouw en Fela was hun dochter. In 1911 was vader Cor Boon onderofficier in het KNIL en samen met zijn vrouw met groot verlof in Nijmegen. Zoon Jan Boon volgde aan de kweekschool een opleiding tot onderwijzer. Hij werkte in de jaren 1930 ook enige tijd op een zogeheten ‘wilde school’. Dat waren particuliere scholen waar Indo-Europese en Indonesische kinderen Nederlandstalig onderwijs konden krijgen. Dat was een vereiste wilden zij hogerop komen. Al snel stapte Jan Boon over naar de journalistiek. Voor de Tweede Wereldoorlog was hij sportverslaggever bij het Bataviaasch Nieuwsblad, daarna was hij onder meer hoofdredacteur van Wapenbroeders het blad voor de Nederlandse troepen tijdens de dekolonisatieoorlog om Indonesië (1945-1950). In die jaren ontpopte hij zich ook als schrijver onder het pseudoniem Tjalie Robinson of Vincent Mahieu. Hij voerde zijn lezers mee in de wereld van de Indo’s, een denigrerende, koloniale term voor Indo-Europeanen die hij als geuzennaam gebruikte. Want Tjalie Robinsons Indo’s zijn geen slachtoffers zoals zo vaak. Zij hebben lef, vechtlust en bruisen van vitaliteit. Tegelijk ontbreekt de melancholie niet omdat hij schrijft over een wereld die op het punt stond te verdwijnen. Zijn Indische Batavia was Jakarta aan het worden. Vanaf 1949 kwam de grote uittocht van de (Indische) Nederlanders en Indo-Europeanen uit Indonesië op gang. In het nieuwe Indonesië was voor hen steeds minder plek. Ook Tjalie Robinson vertrok in 1954 naar Nederland. Daar wierp hij zich op als leidsman van de Indische gemeenschap. Vanaf 1958 was hij hoofdredacteur van het blad Tong Tong, dat in Nederland pal stond voor de Indische cultuur, geschiedenis en identiteit. Hij bereikte met zijn blad in de jaren 1960 wel een derde van de Indische Nederlanders. Ook de Pasar Malam Tong Tong die hij in 1959 in Den Haag organiseerde, was bedoeld om het Indische culturele erfgoed te bewaren en om het zelfbewustzijn van de eerste generatie Indische Nederlanders-in-ballingschap te vergroten. In die opzet is hij zeker geslaagd. Zowel zijn tijdschrift, nu onder de naam Moesson, als de Pasar Malam, nu Tong Tong Fair geheten, bestaan nog steeds. Tjalie Robinson stierf in 1974 in Den Haag. Zijn as werd uitgestrooid in de zee voor het vroegere Batavia.

Canisius college


Canisius college

In 1900 verrees hier aan de Berg- en Dalseweg het indrukwekkende Canisiuscollege, een combinatie van gymnasium, hbs (een voorloper van havo/vwo) en een groot jongensinternaat, dit alles onder leiding van de paters Jezuïeten. De school was uitdrukkelijk bedoeld om de emancipatie van katholiek Nederland te bevorderen. Veel katholieke politici zoals oud-premier Ruud Lubbers en D’66 coryfee Hans van Mierlo kregen hier hun middelbare schoolopleiding. Veel minder bekend is echter dat vanaf het begin ook katholieke jongens uit de Nederlands Antillen deze school bezochten. Van 1900 tot de Tweede Wereldoorlog ging het om 17 Antillianen; van 1945 tot 1955 om 32 jongens. Een deel van hen stroomde door naar de Nijmeegse universiteit waar van 1923 tot 1955 22 Antillianen studeerden. Een van de bekendste Antilliaanse leerlingen was M.F. da Costa Gomez (1907-1966). Na de Tweede wereldoorlog was hij zeer actief in de Antilliaanse politiek als leider van de regerende Nationale Volks Partij. Niet alleen de Nederlandse maar ook de Antilliaanse katholieke politieke elite werd dus in Nijmegen gevormd. Na 1945 kwamen overigens ook katholieke Antilliaanse meisjes naar het meisjesinternaat van het Canisiuscollege-Mater Dei van de zusters Ursulinen, verderop gevestigd aan de Berg- en Dalseweg 207. Aan het Canisiuscollege volgden voor de Tweede Wereldoorlog ook enkele tientallen Javanen hun gymnasium- of HBS-opleiding. Zij woonden niet ‘intern’ maar in het klooster Mariëndaal bij Velp. Zij kregen vervolgens hun priesteropleiding aan het Jezuïeten seminarie in Oudenbosch (vanaf 1929 in Nijmegen). Daarna keerden zij terug en werkten in de missie in Nederlands-Indië.

Gustav Maurits Bleckmann, 1909


Gustav Maurits Bleckmann

Gustav Maurits Bleckmann (1859-1957) volgde in de voetsporen van zijn vader, die ook KNIL-officier was. Na zijn officiersopleiding aan de KMA in Breda begon hij in 1879 aan zijn militaire loopbaan, die zoals bij velen begon in Atjeh. De in 1873 begonnen Atjehoorlog (zie hierboven bij Romswinckel) ontaardde na 1880 in een slepende guerrilla. In 1892-1893 was Bleckmann terug in Nederland voor de ‘generaalsopleiding’ aan de Hogere Krijgsschool. Hij trouwde in 1893 ook met de in Batavia geboren Marie Rose Sabine Hoogenstraaten. Terug in Nederlands-Indië werd Bleckmann in 1900 weer naar Atjeh gestuurd. Daar vocht hij aan de zijde van Van Heutsz, de generaal die had beloofd aan de Atjehoorlog een einde te maken. Dat einde kwam er pas min of meer in 1914. Aan Atjehse kant waren toen naar schatting meer dan 60.000 doden gevallen; aan Nederlandse kant stierven ruim 16.000 militairen en zo’n 25.000 Indonesische dwangarbeiders. Bleckmann had Atjeh in 1903 verruild voor de Bataklanden, een nog deels onafhankelijk gebied zuid van Atjeh. De laatste jaren werkte hij als generaal-majoor op Java. Na een diensttijd van 53 jaar ging hij in 1913 met pensioen en vestigde zich in Nijmegen, dicht bij het Canisiuscollege waar zijn zoons ‘externen’ waren. Zijn dochters gingen naar de kostschool van de Franse zusters in Ubbergen (nu gebouw De Refter). Vanaf zijn tachtigste verjaardag bracht de Koloniale Reserve hem op zijn verjaardag een militaire aubade. Hij stierf in 1957, 97 jaar oud.

Prins Hendrik Kazerne, thuisbasis van de Koloniale Reserve, ca. 1920


Prins Hendrik Kazerne 

Deze kazerne was vanaf 1911 het kloppend hart van het koloniale leger in Nederland. Dat zat zo. Het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het KNIL, bestond in meerderheid uit Indonesische militairen. Het waren echter de ‘Europese’ militairen die volgens de KNIL-leiding de ruggengraat van het koloniale leger moesten vormen. Tienduizenden Europese militairen werden daarom sinds 1814 geworven in Nederland en andere Europese landen. De koloniale rekruten werden sinds dat jaar verzameld en opgeleid in het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk (zie koloniale wandeling Harderwijk). Dat kreeg daardoor de veelzeggende bijnaam ‘het riool van Europa’. In de publieke opinie tekenden namelijk alleen havelozen en kanslozen voor de koloniale dienst. Om de kwaliteit en het imago van de koloniale militairen op te krikken werd in 1890 de Koloniale Reserve in het leven geroepen, die Nijmegen als thuisbasis kreeg. De selectie-eisen gingen omhoog, de opleiding werd verbeterd en buitenlanders met een dubieus verleden waren niet langer welkom. Dit alles moest zorgen voor ‘een nieuwe koloniale militair’. Maar de Nijmeegse ‘kolonialen’ werden aanvankelijk gelegerd in de uitgeleefde Waalkazerne en de Valkhofkazerne in de binnenstad. Drank, vrouwen en vechtpartijen dreigden hen een even slechte naam te bezorgen als hun collega’s in Harderwijk. Om het tij te keren werd besloten om de hele werving voor het KNIL in Nijmegen te concentreren in een nieuw te bouwen kazerne, veilig ver van de binnenstad. Het Harderwijkse Depot sloot in 1909 definitief de poorten, het jaar dat in Nijmegen werd begonnen met de bouw van de Prins Hendrik Kazerne. Het stadsbestuur werkte daaraan van harte mee vanwege de economische voordelen die de militaire kostgangers voor de stad hadden. De imponerende kazerne was ontworpen door de architect Jan Limburg en met zijn elektrisch verlichting en centrale verwarming hypermodern. Het verschil met het oude Koloniaal werfdepot in Harderwijk kon niet groter zijn. Aan de achterzijde van de kazerne, aan de Postweg, werd een even imponerend koloniaal militair hospitaal gebouwd – gesloopt in 1990 – ter vervanging van het oude hospitaal in Zutphen (zie koloniale wandeling Zutphen). Dit alles om het beeld van het koloniale leger te verbeteren en betere rekruten te trekken. Tot de opleiding van de koloniale militairen behoorden ook de zogeheten ‘wandelmarsen’. Logisch dus dat de Koloniale Reserve al vanaf 1912 betrokken was bij de Nijmeegse vierdaagse. Vanuit deze kazerne marcheerden ook nieuwe detachementen grasgroene koloniale militairen met de muziek voorop en uitgezwaaid door de Nijmeegse bevolking over de Groesbeekseweg naar het station op weg naar Nederlands-Indië, Suriname en de Antillen. De Prins Hendrikkazerne was bovendien ook de plaats waar koloniale militairen met verlof of met pensioen zich na aankomst in Nederland moesten melden. Zoals Bandung op Java het militaire centrum van het KNIL in Nederlands-Indië was, zo groeide Nijmegen uit tot het hart van het koloniale leger in Nederland, tot Bandung aan de Waal.

Huis Padang


Huis Padang 

Huis Padang is ontworpen door de architect Piet G. Buskens en in 1912 gebouwd in opdracht van J. Boele. De naam Padang verwijst naar de stad gelegen in het midden van de westkust van Sumatra. Maar wat was de relatie tussen J. Boele en Padang? Onderzoek leert dat ene R. Boele rond 1900 waarnemend directeur en commissaris was bij de Brand-Assurantie Maatschappij Padang in Padang. Deze R. Boele was in 1894 ook chef bij de firma Van Houten, Steffan en Co in Padang. Bij diezelfde firma was J. Boele twaalf jaar later beambte. Of J. Boele een zoon of neef is van deze R. Boele weten we nog niet, maar dat er een relatie bestaat tussen de familie Boele en Padang is duidelijk.

Notten (midden met helm) en zijn onder- commandanten van het korps marechaussee, 1892 (KITLV)


Gijsbertus Godefriedus Johannes Notten 

Gijsbertus Godefriedus Johannes Notten (1850-1913) werd in 1850 geboren in Friesland. Toen hij 23 was, trad hij als tweede luitenant toe tot de officiersrangen van het KNIL. Ook hij werd direct ingezet in de Atjehoorlog. In die oorlog zou hij bekendheid verwerven als eerste commandant van het Korps Marechaussee in Atjeh. Zoals al voorbij kwam (zie hierboven bij Bleckmann) ontaardde de Atjehoorlog na 1880 in een guerrilla. Toen het KNIL daaraan geen einde kon maken, moest het koloniale leger zich in 1885 van Den Haag terugtrekken op de hoofdstad van Atjeh, Koeta Radja (nu Banda Aceh). Om Koeta Radja bouwden de Nederlanders een linie van posten. Het bezette gebied werd zo ingekrompen tot 50 km2. De Atjehers voerden de druk op met steeds meer aanslagen op deze linie en infiltraties in de stad. Om de Nederlandse enclave beter te kunnen beveiligen tegen Atjehse guerrillastrijders werd in 1890 het Korps marechaussee opgericht. Notten werd de eerste commandant. Het korps van Notten bestond hoofdzakelijk uit speciaal geselecteerde Indonesische KNIL-militairen, die een aanvullende opleiding en aangepaste bewapening kregen. Aanvankelijk trad deze eenheid op als een soort militair politiekorps binnen de enclave. Notten wilde het korps uitbreiden en ook buiten de enclave laten optreden. Dat plan haalde het echter niet. Notten vertrok naar Nederland en was van 1894 tot 1898 de tweede commandant van de Koloniale Reserve in Nijmegen. Vervolgens diende hij tot aan zijn pensioen in 1902 weer in de kolonie. Ondertussen was ‘zijn’ Korps Marechaussee uitgegroeid tot een elite-eenheid. Sinds 1896 trad het korps overal in Atjeh op en voerde een effectieve contraguerrilla. Maar dat ging wel gepaard met een bikkelharde aanpak van de bevolking, wat het korps onder Atjehers berucht maakte.

Piet van der Wedden, achter hem de compagnie waarmee hij in 1896 stand hield


Peter Hermanus van der Wedden  

Peter Hermanus (Piet) van der Wedden (1852-1929) stamt uit het gezin van de Nijmeegse deurwaarder Jan Hendriks van der Wedden en zijn vrouw Gesina Wilhelmina Goedings. Hun zonen Piet, Henri en Louis tekenden alle drie voor het koloniale leger. Broer Louis (Jacob Lodewijk Herman 1851-1886) stierf als 35-jarige toen hij terug in Nederland de Hogere Krijgsschool volgde. Broer Henri (Hendrik Pieter Martinus Willem 1847-1899) maakte in Nederlands-Indië als tweede-luitenant in 1873-1874 het begin van de Atjehoorlog mee. In 1887 ging hij met pensioen en werd burgemeester van Hurwenen, tot zijn plotselinge dood in 1899. Hij ligt met zijn vrouw, Sophia Maria Weijler, begraven in dezelfde grafkelder als zijn broer Piet. Deze zou het in het koloniale leger tot generaal schoppen. Hij meldde zich na de hbs in Nijmegen als gewoon soldaat aan bij het garnizoen in Grave, klom snel op tot onderofficier en volgde in 1875-1876 de officiersopleiding (hoofdcursus) in Maastricht. Toen stapte hij over naar het koloniale leger en vertrok in 1877 naar Nederlands-Indië. Ook hij werd ingezet in de Atjehoorlog in Noord-Sumatra. Piet van der Wedden zou in die oorlog naam maken. In maart 1896 verdedigde hij een belangrijke post in de Nederlandse linie (zie hierboven bij Gijsbertus Notten) die werd aangevallen door Teuku Umar. Dat was een Atjehse warlord die sinds 1893 aan Nederlands zijde vocht, maar in maart 1896 weer de kant van het Atjehse verzet koos. Daardoor dreigde Nederland militair te worden opgerold. Het was dus zaak dat Van der Wedden stand hield en dat deed hij bijna twee weken lang. Toen kon hij worden ontzet. Hiervoor werd hij onderscheiden met de Militaire Willems-Orde 4e klasse. In 1898, tijdens een expeditie naar noordoost-Atjeh, maakte hij als bataljonscommandant opnieuw indruk op de toen beroemde, later zeer omstreden generaal Van Heutsz. Opnieuw werd hij onderscheiden, nu met de Militaire Willemsorde 3e klasse. In 1907 ging generaal Van der Wedden met pensioen en keerde terug naar zijn geboortestad. Hij woonde in het in 1944 weggevaagde Oranjehotel aan de Stationsweg.

Indische verlofhuizen (onder- en bovenwoningen)


Verlofhuizen KNIL-militairen  

Koloniale militairen hadden na zes jaar dienst in  de koloniën recht op verlof in Nederland. Ze moesten zich dan melden in de Prins Hendrik Kazerne. Dat gold ook voor militairen die na 15 tot 24 jaar met pensioen terugkwamen naar Nederland. De officieren hadden in het algemeen een redelijk inkomen en konden zich wel redden. We zagen al dat zij tijdelijk een mooie woning huurden aan de Oranjesingel of Groesbeekseweg als ze met verlof waren of daar een huis kochten als ze met pensioen gingen. Maar onderofficieren en soldaten met verlof of pensioen kwamen terecht in zogenaamde verlofhuizen aan bijvoorbeeld de Fransestraat en de Javastraat, zijstraten van de Groesbeekseweg. Voor hen was het sappelen, zeker als ze van hun wedde een gezin moesten onderhouden en berekenende pensionhouders hen ‘vilden’. Dat zette sociaal voelende oud-militairen aan tot actie. Er werd een stichting opgericht en geld ingezameld – met Van Heutsz als aanjager – en in 1920 kon het vroegere hotel de Doelen worden gekocht en ingericht voor verlofgangers en gepensioneerden. Aan het eind van de Berg- en Dalseweg werd grond aangekocht waarop in 1922 twintig ‘middenstandswoningen’ verrezen (nu nrs. 354-392). De boven- en benedenwoningen voor gezinnen hadden ruime voor- en achtertuinen en de helft was volledig gemeubileerd met ‘Indische’ meubels, zodat de verlofganger in een ‘gespreid beddeke’ terecht kwam. Er bleek na een paar jaar echter zo weinig animo voor deze huizen dat ze moesten worden verkocht. Met dat geld werd in Nijmegen-West (Hees) de voormalige villa van Oscar Carré gekocht. Huize Insulinde zoals Villa Carré ging heten, bood onderdak aan 55 personen, verdeeld over 9 gezins- en 23 eenpersoonskamers. Tegenwoordig resteert van deze villa alleen nog het hek.

Het echtpaar Reuter-Ament in 1905 (RKD)


Echtpaar Reuter-Ament  

In 1923-1924 bouwde de architect Otto Leeuw in opdracht van het echtpaar Reuter-Ament de villa Berg en Eik aan de Eversweg 4 (nu Huize Marie-Louise). Als zoon van een gepensioneerde KNIL-majoor leerde Herman Johan Reuter (1876-1965) Nijmegen rond 1900 kennen. Toen woonde hij kort aan de Berg- en Dalseweg bij zijn ouders nadat hij zijn geluk had beproefd in Zuid-Afrika. Hij trok verder naar Nederlands-Indië, haalde daar in 1905 zijn groot-ambtenarenexamen en begon als commies onderaan de ambtelijke ladder bij het Indische Departement van Verkeer en Waterstaat. Datzelfde jaar 1905 trouwde hij met Sophie Henriette Ament. En ’Toet’ Ament (1881-1969) was wat je noemde een goede partij. Zij stamde uit een oude Indische familie die al sinds het begin van de 19e eeuw ‘in de suiker’ zat. De Indische ‘suikerbaronnen’ pachtten op Java grote stukken land waarop de Javaanse bevolking tegen een hongerloon suikerplantages moest aanleggen. Ook deed zij het zware werk in de suikerfabrieken bij de plantages. De vader van Toet, Hendrikus Michiel Ament (1838-1911) richtte in 1893 de Ament’s suikerfabrieken op. Toen zijn schoonvader in 1911 overleed, ging Herman Reuter ook in de suiker. Hij werd commissaris en plaatsvervangend directeur bij Ament’s suikerfabrieken en nam in 1918 ontslag als ambtenaar. Ament’s suikerfabrieken kwamen in de jaren 1930 grotendeels in handen van de Internationale Crediet- en Handelsvereniging Rotterdam, ofwel Internatio. De suikerfabricage had het echtpaar inmiddels geen windeieren gelegd gezien de grootse villa die zij hier bij Nijmegen konden laten bouwen. Aan de eerste bewoners herinneren nog de initialen R en A in de toegangsdeur.

Graf Maria Anna Pringle en Herman baron Lewe van Middelstum


Maria Anna Pringle  

Maria Anna Pringle (1817-1880) werd geboren in de Nederlandse kolonie Suriname, maar kwam al in 1821 met haar ouders naar Nederland. Zij was de dochter van Johanna Elisabeth Roepel (1781-1853) en James Pringle (1768-1823). James Pringle, van Schotse komaf, was in Suriname gouvernements-secretaris geweest. Johanna Roepel stamde uit een plantersfamilie. Zij was de dochter van Anna Fontane en Christiaan Roepel. Dit echtpaar had in 1770 de suikerplantage Dijkveld aan de Surinamerivier gekocht. Maria Anna Pringle erfde in 1853, toen haar moeder stierf, een aandeel in de plantage Dijkveld. Suikerplantages in Suriname waren lang winstgevende ondernemingen. Dat kwam vooral door de inzet van Afrikanen die in de 17e en 18e eeuw als slaven uit Afrika waren aangevoerd. Zij verrichtten al het werk op de plantages, van het uitbaggeren van de trenzen, tot het opstoken van de suikerketels. Vanaf het begin verzetten zij zich daartegen, van werkweigering en wegvluchten tot opstand. Eind 18e eeuw begon het verzet tegen de slavernij ook in Europa te groeien. In de Britse en Franse buurkolonies werd de slavernij in respectievelijk 1833 en 1848 afgeschaft. De Nederlandse regering maakte echter geen haast. Het grootste probleem was het geld waarmee zij de slaveneigenaren voor hun verlies wilde compenseren. Pas in 1863 schafte de regering de slavernij in Suriname en de Antillen af. Niet de slaafgemaakten maar de ‘gedupeerde’ slaveneigenaren werden schadeloos gesteld met geld verdiend in Nederlands-Indië. In Nijmegen en omgeving moest de regering 23 slaveneigenaren compenseren. Voor zover bekend hadden maar drie van hen, onder wie dus Maria Anna Pringle, meer dan een financiële band met Suriname. Maria Anna Pringle kreeg voor haar aandeel in de plantage Dijkveld (281 slaafgemaakten en 480 h.a. groot) f 19.857,14 (omgerekend € 211.000,-). Zij was toen inmiddels gehuwd met belastingcontroleur Herman baron Lewe van Middelstum (1820-1878) en woonde in Beek. Zij ligt samen met haar man begraven in graf nr. 31 op de begraafplaats rond het Kleine Bartolomeuskerkje in Beek.

Hekwerk villa Salatiga


Familie Hüffer-Wilde

Villa Salatiga was een van de eerste villa’s voor renteniers en kolonialen die na 1900 verrezen op de Sterrenberg. Het werd in 1910-1911 gebouwd voor Hermann Joseph Eduard Ferdinand Hüffer (1854-1936), zijn vrouw Johanna Maria Amalia Wilde (1855-1938) en hun vier nog thuiswonende kinderen. Ondanks de naam Salatiga, een stadje in Midden-Java, had de familie Hüffer-Wilde geen wortels in de kolonie Nederlands-Indië. Hun fortuin had dat echter wel. Het familiekapitaal kwam voornamelijk van ‘haar’ kant. In 1789 was haar overgrootvader Frans Willem Wilde vanuit Asbeck, bij Münster, naar Amsterdam gekomen. Met zijn zwager Frans Lodewijk Kaupé had hij de handelsfirma Kaupé en Wilde opgericht. Hun belangrijkste handelswaar was linnen dat zij uitvoerden naar Nederlands-Indië. Toen die handel verliep door de opkomst van de Twentse katoenindustrie stapten ze over op de invoer van ‘koloniale waren’: eerst voornamelijk koffie en tin, later ook suiker, tabak en kinabast. Rond 1850 had grootvader Wilde al een klein Indisch fortuin verzameld. De familie Hüffer kwam in de 19e eeuw eveneens vanuit Münster naar Amsterdam. En vanaf het begin van die eeuw trouwden leden van beide families met elkaar. Zo bleef het geld binnen de families. Maar voor het ‘oude geld’ aan de Amsterdamse Keizersgracht, waar de familie Wilde woonde, hoorde deze familie met en door haar ‘nieuwe geld’ er net niet bij. In Nijmegen lag dat misschien anders, ook al omdat beide families rooms-katholiek waren en de katholieke emancipatie hoog in het vaandel hadden. Hoe het ook zij, in 1903 verhuisden zij naar Nijmegen. Het huis dat zij lieten bouwen is ontworpen door Oscar Leeuw die ook villa Berg en Eik ontwierp. Waarom zij het de naam Salatiga gaven is (nog) niet duidelijk. Misschien omdat in de omgeving van dit Javaanse plaatsje veel koffie werd verbouwd. Of omdat de Jezuïeten en de Franciscanessen van Heythuysen actief waren in die streek, terwijl zoon Eduard J.E. Hüffer in 1909 was toegetreden tot de orde der Jezuïeten. Hij was het tenslotte die in 1910 de eerste steen legde voor dit kapitale pand.

Villa’s Casa Cara en Ooijzicht 


Charles Etty

Op de Hunnerberg stond aan het Vrouwendaal (tot 1915 gemeente Ubbergen) villa Casa Cara. Daar woonden van ongeveer 1898 tot 1916 Charles Etty III (1846-1937) met zijn vrouw Josephine Pinchetti Lelyveld Roesler (1856-1936) en vier van hun tien kinderen. Charles Etty was in Probolinggo op Oost-Java geboren. Daar had zijn Engelse grootvader, scheepskapitein annex handelaar Charles Etty I, in 1832 voor f 10.000,- een concessie voor een suikerfabriek overgenomen van een Chinese eigenaar. Nadat hij de suikerfabriek Wolongan had laten bouwen kocht stamvader Etty in 1834 en 1845 nog twee suikerfabrieken bij Probolinggo. Hij innoveerde ook flink. Als een van de eerste ondernemers liet hij in 1836 uit Engeland een stoomsuikermolen met een Engelse machinist overkomen. De suikeronderneming van Etty was inclusief de suikerplantages half zo groot als Nederland. En zoals toen gebruikelijk in de kolonie, viel ook de bevolking in dit gebied, zonder wie de onderneming niet kon draaien, onder het gezag van de plantage-eigenaar. Kleinzoon Charles Etty III werkte jaren als administrateur op Wolongan. Rond de eeuwwisseling vertrok hij met zijn vrouw, met wie hij in 1875 was gehuwd naar Nederland. Het echtpaar woonde zo’n vijftien jaar in villa Casa Cara, voor ze verhuisden naar Den Haag, vervolgens naar Montreux en weer terug naar Den Haag. Van villa Casa Cara is geen spoor terug te vinden. Tijdens de strijd om de Waalbrug in 1944 lagen de huizen aan het Vrouwendaal, Ubbergseweg en de Batavierenweg pal in de frontlinie.

Jan Toorop door Leo Gestel (1922) (RKD)


Jan Toorop

De befaamde Indische beeldend kunstenaar Jan (Jean Theodoor) Toorop (1858-1928) woonde en werkte van 1908 tot 1916 aan de Barbarossastraat in Nijmegen. Hij werd in 1858 geboren in Purworejo op Java waar zijn Noors-Javaanse vader bestuursambtenaar (assistent-resident) was. Zijn Chinees-Britsindische moeder was geboren op Banka. Daar bracht Jan Toorop zijn jeugd ook grotendeels door, toen zijn vader op Banka aan de slag kon als administrateur bij een tinmijn. Toen hij veertien was ging Jan Toorop alleen naar Nederland voor zijn middelbare schoolopleiding. Dat liep uit op een kunstopleiding in Amsterdam en Brussel. Hij vond aansluiting bij de toenmalige avantgarde, zoals de Vlaming James Ensor en de Oostenrijker Gustav Klimt. Hij ontwikkelde zich van een realistisch tot een impressionistisch schilder en omarmde vervolgens het symbolisme. Ook maakte hij deel uit van een nieuwe richting binnen de toegepaste kunst in Nederland rond 1900. Zijn tegeltableaus in de Beurs van Berlage en zijn boekomslagen van de Indische Louis Couperus zijn bekende voorbeelden. Vooral in deze toegepaste kunst en zijn symbolistisch werk zien we motieven en stijlkenmerken uit de Indonesische cultuur terug. In 1905 bekeerde Toorop zich tot het rooms-katholicisme. Dat was een van de redenen waarom hij in 1908 koos voor Nijmegen. Hij maakte in deze stad veel religieus werk en portretten in opdracht van de culturele elite. Wie van de geportretteerden een Indische achtergrond had weten we nog niet. In deze jaren maakte hij ook kennis met de Oosterbeekse schilderes en dichteres Mieke Janssen die hem tot zijn dood zou ondersteunen. Zijn huwelijk met de Engelse Annie Hall, moeder van zijn dochter Charley Toorop (1891-1955), was toen al jaren voorbij. Toorop heeft zijn Indische afkomst nooit verloochend, integendeel. ‘Indië heeft veel voor mij betekend en kan niet meer uit mij worden weg gedacht, de grondslag van mijn werk is Oostersch’, zei hij in een interview drie jaar voor zijn dood.

Bronnen
Archief Burgerlijke stand Nijmegen: zie www.regionaalarchiefnijmegen.nl.
Jan Sihar Aritonangan en Karel Steenbrink, A History of christianity in Indonesia (Leiden 2008).
Max Bosschaart, De Koloniale reserve te Nijmegen. De beeldvorming over de Koloniale Reserve nader onderzocht in twee Nijmeegse kranten (Masterscriptie geschiedenis Radboud Universiteit 2016).
Martin Bossenbroek, Volk voor Indië. De werving van Europese militairen voor de Nederlandse koloniale dienst 1814-1909 (Amsterdam 1992).
Aart G. Broek, ‘Een dwarsligger van tropisch hardhout’, www. klasse-oplossingen.nl.
Ruud van Capelleveen, ‘Jan Toorop (1858-1928)’, Kunstbegrip en kijken naar kunst, www.cultuurarchief.nl.
Mieke Dings, ‘Indische Stenen’, Hoog//Diep (2020) www.architectuurcentrumnijmegen.nl.
Mathijs Gerritsen, Nijmegenaren in de slavernij? Slaveneigenaren die tijdens de Emancipatie van 1863 woonachtig waren in Nijmegen. BA-scriptie Radboud Universiteit, s.a.
Suzanne de Graaf, ‘Iets van een vreemde vrucht’. Indische verlofgangers in Nederland 1919-1939. MA-scriptie Universiteit Leiden, s.a.
Petra Groen e.a., Krijgsgeweld en kolonie. Opkomst en ondergang van Nederland als koloniale mogendheid (Amsterdam 2021).
Pieke Hooghoff, Bandoeng aan de Waal. Indische Nijmegenaren in het begin van de twintigste eeuw (Nijmegen 2000).
N.T. Konst, De Koloniale Reserve en de werving van militairen voor Nederlands-Indië, 1890-1940.Scriptie Radboud Universiteit 1979.
Rob van der Laarse en Yme Kuiper red., Beelden van de buitenplaats. Elitevorming en notabelencultuur in Nederland in de negentiende eeuw (Hilversum 2005).
Etty Leal, ‘Het eeuwfeest eener suikerfabriek’, De locomotief, 7-11-1932.
Susan Legêne, ‘Toorops inburgeringstraject’, De Gids 2008, 393-407.
Inventaris van het archief van de NV Deli Maatschappij, dochtermaatschappijen en gefuseerde bedrijven, (ca. 1700) 1869-1989 (1994). Nationaal Archief Den Haag.
Nizaar Makdoembaks, Foute dokters en de tabaksindustrie op Sumatra. (K)NMG en de tientallen miljoenen overzee (s.l. 2019).
Gert Oostindie en Emy Maduro, In het land van de overheerser II. Antillianen en Surinamers in Nederland, 1634/1667-1954 (Dordrecht 1986).
Harry Poeze, In het land van de overheerser I. Indonesiërs in Nederland 1600-1950 (Dordrecht 1986).
Clemens Verhoeven, Het vergeten Korps. De geschiedenis van de koloniale reserve (Nijmegen 2012).
Hans Vervoort, ‘De Indischman’, www.javapost,2-2-2021.
L. Voogt, ‘Een politionele eend in de Indische militaire bijt. Voorgeschiedenis, oprichting en formatieve fase van het Korps Marechaussee te Atjeh (1890-1896), Mededelingen Sectie Militaire Geschiedenis, 8 (1985) 15-38.
G.W. ‘Een merkwaardige familierelatie’, Sibbe: maandblad voor het Nederlandsch Verbond voor sibbekunde,15-7-1943.
Wim Willems,Tjalie Robinson. Biografie van een Indo-schrijver (Amsterdam 2009).
Esther Wils, ‘Hoe Indisch was Toorop’, www.indischanders.nl, 19-5-2016.
www.delpher.nl (Bleckmann, Etty)
www.noviomagus.nl/OudNijmegen/Barbarossastraat
www.mijngelderland.nl sporen slavernijverleden (maria anna pringle)
www.monumenten.nl
Met dank aan Ton Hoefnagel, Beek.