Madelon Székely-Lulofs (1899-1858)
Madelon Lulofs (1899-1958) werd geboren in Soerabaja als dochter van een bestuursambtenaar in Nederlands-Indië. Haar vroege jeugd woonde ze in Atjeh, noord-Sumatra. Daar voerde Nederland vanaf 1873 een veroveringsoorlog. Deze Atjeh-oorlog zou later nog een inspiratiebron voor Madelon Lulofs zijn. Toen ze negentien was, trouwde ze met een Nederlandse burgemeesterszoon die een baan had gekregen op een rubberplantage op Deli, een belangrijk plantagegebied aan de kust van noordoost-Sumatra. Daar ontdekte Madelon haar schrijftalent. Ze schreef satirische gedichten en korte verhalen over het plantersleven. Haar man moest hier niets van hebben. Toen Madelon een relatie kreeg met zijn collega, de Hongaar László Székely, en het stel over de tong ging bij de hele plantersgemeenschap, was het huwelijk voorbij. Haar twee dochters werden aan haar man toegewezen. Met haar Hongaar keerde ze in 1929 terug naar Deli. Maar de roddelzieke plantersgemeenschap keek hen met de nek aan en een jaar later vertrokken ze, met hun jonge dochter, naar Hongarije.
Ondertussen had Madelon kans gezien haar eerste roman te schrijven, Rubber. Daarin haalde ze haar gram op de bekrompen Delische planters. Ze zette hen weg als gewetenloze patjepeeërs, die alleen oog hadden voor hun salaris, bonus en pensioen. Het boek dat in 1930 uitkwam was een bestseller. Herdruk op herdruk volgde, het boek werd in het Engels en Duits vertaald en in 1936 zelfs verfilmd. In haar tweede roman, Koelie, beschreef ze het erbarmelijke bestaan van de Chinese en Javaanse contractarbeiders op de plantages. DIt boek viel minder goed bij de recensenten, omdat het te politiek zou zijn. In 1936 schreef ze haar toen meest omstreden boek: Hongertocht. Het is het ‘waar gebeurde’ verhaal over een kleine groep van het koloniale leger die tijdens een patrouille op Atjeh verdwaalt. Maar een paar man overleefden de tocht. Dat was andere kost dan de heldenverhalen waaraan het publiek gewend was.
Toen Hitler in 1938 Oostenrijk annexeerde, vluchtte het echtpaar naar Nederland en streek neer in Santpoort, dat leek op het Hongaarse villadorp waarin het stel had gewoond. Na een verblijf in drie pensions kochten ze in juli 1940, direct na de Duitse inval in Nederland, het huis aan de Wüstelaan 27. Madelons joodse man vertrok het jaar erop naar Hongarije. Daar overleefde hij de oorlog, maar bezweek in 1946 aan een hartaanval. Madelon had haar huis in 1944 op Duits bevel verlaten vanwege de bouw van de Atlantikwal. Zij keerde er na de bevrijding terug en schreef er Tjoet Nja Din. Het was een geromantiseerde biografie over de Atjehse vorstin die tijdens de Atjeh-oorlog de ziel was geweest van het verzet tegen Nederland. Het Nederlandse publiek had er geen belangstelling voor. Het had genoeg aan de dekolonisatieoorlog om Indonesië van 1945 tot 1950. Maar in Indonesië verscheen in 1988 een film over deze Indonesische heldin. Madelon maakte dat niet meer mee. In 1951 had ze haar huis in Santpoort verkocht, omdat ze emigratieplannen had. Maar het bleef bij Amsterdam, waar ze in 1958 stierf.
De Deli-romans van Madelon Lulofs, Rubber en Koelie, zijn nog steeds de moeite van het lezen waard. We weten inmiddels dat het leven op de plantages zoals zij dat beschrijft in werkelijkheid nog schrijnender was. Maar zij verhulde in ieder geval niet wie er opdraaide voor de miljoenen uit Deli.