Museum Paulina Bisdom van Vliet
Museum Paulina Bisdom van Vliet is het familiehuis van het patriciërsgeslacht Bisdom van Vliet. Stamvader Adriaan Bisdom (1664-1728) vestigde zich in 1685 als notaris in Haastrecht. Daarna leverde de Haastrechtse tak van de familie nog veel bestuurders voor stad, waterschap en provincie. De laatste bewoonster, Paulina le Fèvre de Montigny – Bisdom van Vliet (1840-1923), bepaalde in haar testament dat het huis bewaard moest blijven in de staat zoals zij het had bewoond. Het tegenwoordige huis is overigens in de 19e eeuw gebouwd op de plaats van het vroegere familiehuis. Het museum bevat een schitterende collectie antiek Japans en Chinees sierporselein. Dit porselein werd in de 17e eeuw heel populair in Nederland. De VOC die handelde op Azië sprong hierop in. Zij liet het sierporselein op bestelling maken in Japan en China (het zogeheten Chine de commende). Vooral het Japanse porselein was kostbaar. Het werd vanaf 1646 gemaakt in Imari, dicht bij Nagasaki. Op het kunstmatige eilandje Deshima bij Nagasaki had de VOC als enige Europese mogendheid in Japan een handelspost mogen stichten. Tot 1854 was Deshima het enige contactpunt tussen Japan en het Westen.
Het Aziatische porselein wijst op koloniale trekjes in de Haastrechtse familie. Een van de zonen van stamvader Adriaan, ook Adriaan geheten en in 1710 geboren in Haastrecht nam als 28-jarige dienst bij de VOC. Hij trouwde in de machtige koloniale familie Falck en bracht het in 1755 tot directeur van de belangrijke VOC-post in Bengalen, India. Onder zijn bewind verloor de VOC haar positie echter aan de Engelse concurrenten. In 1763 werd Bisdom dan ook naar Nederland teruggestuurd. Gedesillusioneerd, maar met een flink fortuin. In Haastrecht kwam hij overigens niet terug. Hij ging rentenieren in Eemnes waar hij in 1771 overleed.
Zijn oudere broer Theodorus Bisdom (1698-1777), de betovergrootvader van Paulina, verliet Haastrecht niet, maar ging wel in koloniale zaken. Hij investeerde in aandelen VOC. En hij kocht in 1771 de koffie- en katoenplantage De Herstelling aan de rivier de Demerary, nu de Demerara in het naast Suriname gelegen Guyana. Om toezicht te houden op zijn plantage stuurde Theodorus zijn zoon Cornelis, geboren in Haastrecht in 1737, overzee. Cornelis overleed daar echter al in 1773.
Het gebied langs de Demerary werd al sinds de 17e eeuw geclaimd door de West-Indische Compagnie (WIC). Maar Demerary ontwikkelde zich pas tot een zeer lucratieve plantagekolonie toen particuliere ondernemers hier vanaf 1746 hun geluk mochten beproeven. Zij en de investeerders verdienden hier goud geld. Maar het werk werd verzet door 11.000 Afrikanen, die na ca. 1750 als slaven naar Demerary werden aangevoerd. Zij deden het zware ontginningswerk, zorgden voor de aanplant, het onderhoud en de verwerking van de gewassen, zes dagen per week, het jaar rond, zonder loon, zonder rechten. Dit mensonterende arbeidsregime joeg de sterftecijfers op. Het leidde ook tot verzet, zoals de slavenopstand in 1789 op plantage de Uitvlugt, die met veel geweld en vertoon werd neergeslagen. 32 opstandelingen werden opgehangen of levend geradbraakt.
Dat Theodorus Bisdom van Vliet (hij kocht de ruïne Vliet bij Oudewater met de bijbehorende titel) zich ontwikkelde tot plantage-eigenaar en slavenhouder had mogelijk te maken met het huwelijk van zijn oudste zoon Marcellus (1729-1806) met de jonge weduwe Maria Catharina Reijnders (1737-1798) in 1766 (zie wandeling Gouda). Zij was de dochter van Salomon Reijnders (1709-1770). Deze Zeeuw was opgeklommen van scheepsjongen bij de VOC tot vice-admiraal van de Zeeuwse vloot. Hij was bovendien een van de directeuren van de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC). Deze handelsmaatschappij legde zich na 1755 helemaal toe op de slavenhandel van West-Afrika naar Suriname en Demerary. In het museum herinnert een zilveren koelvat met de inscriptie Sedata Duna nog aan deze zeeman. Het VOC bestuur zou hem dit geschenk hebben gegeven als dank voor het neerslaan van de muiterij op het VOC-schip Hof Duna (waarschijnlijk wordt bedoeld VOC-schip Hof de Uno).
Behalve deze twee ‘Bisdoms’ heeft ook de man van Pauline Bisdom van Vliet – de vrouw die het museum naliet – als marineofficier de Nederlandse koloniën bezocht. Deze Johan Jacob le Fèvre de Montigny (1840-1881) kwam in 1878 voorgoed aan wal en volgde zijn schoonvader op als burgemeester van Haastrecht. Uit zijn kaarten- en boekencollectie (en zijn kruidnagelservies) blijkt zijn belangstelling voor wat in het latere nationalistisch jargon ’tropisch Nederland’ werd genoemd.