KOLONIALE WANDELING GORINCHEM

Verhalen van verre

Gorinchem is de stad van Hendrick Hamel. Deze Gorinchemer zette ruim 350 jaar geleden Korea op de kaart in Europa. Maar deze wandeling maakt duidelijk dat er heel veel meer koloniaal verleden te vinden is in Gorinchem. Vaak zijn die koloniale sporen exact te lokaliseren. Soms kunnen we alleen de straat traceren waar iemand met een koloniaal verleden woonde. Of we weten de precieze locatie wel, maar de huizen en gebouwen met een koloniaal randje die daar ooit stonden zijn gesneuveld bij de voortdurende renovatie van de Gorinchemse binnenstad. Maar wat de tijd in ieder geval heeft overleefd, zijn de verhalen van verre, verhalen van toen en daar.

Lengte wandeling:
10 of 12 km

Start- en eindpunt:
Station Gorinchem
Parkeerplaats:
P&R Station Gorinchem

Horeca:
Diverse in de stad
Musea:
Hendrick Hamel Museum (wo-zo: 13.00-17.00)
Gorcums Museum (ma-zo)

Ook geschikt voor andere GPX apparaten

De route

  1. Met je rug naar de ingang van het station, rechtsaf, Stationsweg. Loop door tot de rotonde en daar linksaf, de Lange Brug over. Bij de volgende rotonde rechtdoor, de Korte Brug over. Je loopt de oude vestingstad in via de Westwagenstraat. 
  1. Na het passeren van de vestingwal, rechtsaf de doodlopende Wolpherenwal in. Aan de Wolpherenwal nr. 16 bouwde C. Smits in 1908 een flinke sigarenfabriek. Het was een bedrijfstak die onlosmakelijk verbonden was met de tabaksplantages in de kolonie Nederlands-Indië. Sinds 1982 zijn er woningen gevestigd in het pand. Maar de benedendeur en de zijgevel verraden nog de industriële achtergrond. 
  1. Loop weer terug naar de Westwagenstraat en sla daar rechtsaf. Vervolgens de eerste straat rechts: Pompstraat. Aan de Pompstraat (vroeger Fonteinstraat geheten) kocht notaris Willem Mekern in 1784-1785 een groot huis. Waar precies weten we helaas niet. Pas na 1800 werden huisnummers in Nederland verplicht. Willem was de grootvader van zes kleinkinderen uit het gezin van zijn zoon Philippus. Zij zouden alle zes naar Nederlands-Indië vertrekken.
  1. Loop de Pompstraat uit en sla op de viersprong linksaf, Torenstraat. De Torenstraat gaat over in de Hoge Torenstraat. Op nr. 10 bevindt zich de voormalige ambtswoning van de burgemeester. Dit was van 1915 tot 1927 het domicilie van burgemeester Egbertus Gerrit Gaarlandt, eerder officier in het koloniale leger.
  1. Aan het eind van de Hoge Torenstraat linksaf: Krijtstraat. Tegenover de toren van de Grote Kerk ligt de V&D traverse. Op deze plaats stond tot ver in de 19e eeuw de Latijnse school. Directeur van deze school was van 1746 tot 1763 Louis François Kraijenhoff, de vader van Cornelis Dionysius Krayenhoff, die voor de VOC op Ceylon werkte.

Tabakspot van Gijsbert Metman, 1779 (Gorcums Museum)

  1. Na de kerk, aan het eind van de Krijtstraat rechtsaf, Achter de Kerk. Daar waar de Markt begint linksaf, Tinnegietersteeg. In deze steeg (waar precies is onbekend) woonde en werkte de zilversmid Gijsbertus Metman en groeide zijn zoon, Otto Warnardus Verhagen Metman, op.
  1. De Tinnegietersteeg helemaal uit en aan het eind linksaf: Gasthuisstraat. Precies op de hoek op Gasthuisstraat 25 vind je het mooiste huis van Gorinchem genaamd: Dit is in Bethlehem. Hierin is nu een prachtige boekhandel gevestigd. Sla de tweede straat rechtsaf, de Haarstraat. In de Haarstraat dicht bij het vroegere gasthuis de Lindeborg (Haarstraat 39) kocht Paulus van der Veen in 1720 een groot huis.

Interieur Hendrick Hamel Museum

  1. Loop de Haarstraat helemaal uit. Op de T-splitsing rechtdoor: Rosmolensteeg. Deze komt uit op de Kortendijk. Op Kortendijk nr. 67 stond ooit het geboortehuis van Hendrick Hamel. Op die plaats is nu een museum aan hem gewijd. (Als het museum nog niet geopend is geen nood: we komen er later nogmaals bijna langs).
  1. Met je rug naar de ingang van het museum en rechtsaf en de eerste straat rechts: Broerensteeg. In een huis in deze steeg woonde in de jaren 1640, Johannis Nachenius, glazenier, later ziekentrooster bij de VOC.
  1. Loop de Broerensteeg uit en op de T-splitsing linksaf: Arkelstraat. De tweede straat links: Eendvogelsteeg. Op Eendvogelsteeg 6a-g was de tabaksfabriek en koffiebranderij van H. A. Ravenswaaij te vinden.
  1. Loop de Eendvogelsteeg helemaal uit tot je weer uitkomt op de Kortendijk. Hier rechtsaf en de eerste brug links: Visbrug. Deze komt uit op de Appeldijk. Rechtdoor begint de Burgstraat. Op de hoek van Appeldijk en de Burgstraat staat nu een appartementencomplex. Hier stond in de 18e eeuw het huis Sint Christoffel. Hier hield notaris Maarten Mekern kantoor, de vader van Martinus en Pieter Mekern. Zij werkten voor de VOC op Sri Lanka.
  1. Loop rechtdoor de Burgstraat in. Eerste straat rechts, Vismarkt die overgaat in de Kalkhaven. Aan de Kalkhaven werd Johannes Leonardus Nierstrasz geboren, marineofficier en ‘koloniale specialiteit’ in de Tweede Kamer.
  1. Bijna aan het eind van de Kalkhaven op de viersprong rechts: Robberstraat en aan het eind weer rechts: Appeldijk. Op Appeldijk nr. 67 woonde de grootvader van Dirck Jansz de Knibber, die dertig jaar als zeeman bij de VOC werkte.
  1. Loop de Appeldijk verder af tot je weer bij de Visbrug komt. Linksaf over de Visbrug en rechtdoor: Hoogstraat. Op Hoogstraat 9, het winkelpand met de gietijzeren kolommen, had de fabrikant H.A. Ravenswaaij zijn winkel in koloniale waren: koffie, thee en tabakswaren. Aan de achterzijde kwam de winkel uit op zijn tabaksfabriek en koffiebranderij in de Eendvogelsteeg, waar we net langs liepen. Op Hoogstraat 11, stond vroeger het huis de Gulden Cop, het huis van de familie Colf. Nicolaas Colf eindigde als perkenier op Banda. Iets verder aan de Hoogstraat op nr 16 (de etages boven de winkel geven nog een idee van een herenhuis) woonde vanaf 1869 de gepensioneerde marine-officier Adrianus Johannes Kroef.
  1. Hierna de derde straat linksaf, Kelenstraat, die uitkomt op de Grote Markt. Hier stond in de 17e eeuw het huis de Coninck van Spaengien, waar de geweermaker Cornelis Jansz. woonde. Hij was mogelijk de broer van Maritgen Jansz. Waar Maritgen Jansz zelf woonde is onbekend, maar haar verhaal is te bijzonder om niet te vertellen.
  1. Loop rechtdoor over de Grote Markt (bezoek eventueel het Gorcums Museum). Je loopt zo rechtdoor de Molenstraat in. In Molenstraat 15 was het weeshuis Matthijs Marijke gevestigd. De latere VOC-resident Pieter Koutenberg werd hier als 12-jarige opgenomen.
  1. Iets verder in de Molenstraat rechtsaf: Zusterstraat. Hier groeide de latere predikant op Ambon en Banda, Josias Spiljardus, op.
  1. De Zusterstraat helemaal uitlopen. Op de T-splitsing linksaf Boerenstraat. Eerste straat rechtsaf Schutterspad. Aan het eind linksaf en waar een gracht begint rechtsaf: Kriekenstraatje. Na de bocht de eerste straat links: Westerstraat. Deze gaat over in het Wilhelminaplein. Hier rechtdoor over een woonerf en de twee trappen op naar de vestingwal. Linksaf het voetpad over de wal. Je hebt hier een mooi uitzicht op de Vluchthaven die uitkomt op de Boven-Merwede. Hier begint onze wandeling over de Gorinchemse vestingwallen.
  1. We lopen naar wandelknooppunt 30, bij de Waterpoort. Hier zijn in 2015 twee beelden van Koreaanse wachters geplaatst, die herinneren aan Hendrick Hamel en de band tussen Gorinchem en Korea.
  1. Bij de Waterpoort rechtdoor (Eind), de stad weer in. 25 meter na de Waterpoort rechtsaf, het ijzeren wandelpad door de sluis bij de Lingehaven. Aan de overkant, rechtsaf, Altenawal. Daar de trap op en linksaf over de vestingwal. Aan het eind van de Altenawal rechtsaf. Je komt uit bij de Dalempoort, tevens wandelknooppunt 39. Hier kun je de wandeling eventueel uitbreiden met een verkenning van de buitenwerken. Je komt ook dan uit bij wandelknooppunt 32. Wij blijven binnen de vestinggracht en lopen van bastion naar bastion over de vestingwal direct naar wandelknooppunt 32. We lopen eerst langs Korenmolen De Hoop, kruisen de Dalemsedijk, en verdedigingswal “Dalemwal”. Het pad over de vestingwal komt uit op de Spijksedijk. Loop door naar wandelknooppunt 32.
    (Uitbreiding: Bij de Dalempoort/wandelknooppunt 39 kun je de wandeling met 2 km verlengen door de buitenwerken van de vesting te verkennen. Ga dan door de Dalempoort naar wandelknooppunt 37 en vandaar naar wandelknooppunt 32). 
  1. Bij wandelknooppunt 32 linksaf en met de bocht mee naar rechts. Je komt uit bij de Korenbrug, waar een beeldje van Hendrick Hamel is te vinden, die wijst naar zijn museum. Loop de Havendijk iets verder op tot nr. 88. Hier woonde in 1895 de militaire arts van het KNIL Frederik Johannes Muller. Loop terug en steek de Korenbrug over en rechtdoor de Korenbrugstraat. Wie het Hendrik Hamelmuseum nog wil bezoeken neemt de eerste straat linksaf Kortendijk. Na een eventueel bezoek terug lopen naar de Korenbrugstraat.
  1. We lopen verder de Korenbrugstraat door die overgaat in de Walstraat. Op het grote kruispunt rechtsaf, de coupure door de vestingwal, Paardenwater (richting wandelknooppunt 47). Waar links het water begint, ligt een bastion met daarachter Parkeergarage Kweeklust. Dit is het vroegere terrein van de OGEM. Het Paardenwater brengt je met een brug over de Linge.

De Rotonde  

  1. De eerste dijk rechts is de Arkelsedijk. Net voorbij de nieuwe Lingebrug waar nu de brandweerkazerne staat, begon in 1881 de machine-, later staalconstructiefabriek De Vries Robbé. Dit bedrijf groeide voor de Tweede wereldoorlog uit tot Gorinchems grootste werkgever, onder andere omdat de Nederlands-Indische markt werd aangeboord. Loop de Arkelsedijk op tot de Lingebrug. Aan de overzijde van de Linge zie je een rond gebouw. Dat is de Rotonde, het voormalige directie- en ontvangstgebouw van De Vries Robbé. Het rijksmonument, dat uit 1941 stamt, is in 1996 overgebracht van zijn oorspronkelijke plaats op de andere oever. Het is een van de weinige overblijfselen van het staalbedrijf.
  1. Loop terug over de Arkelsedijk naar de kruising met het Paardenwater. Rechtsaf naar de rotonde. Op de rotonde linksaf, de Concordiaweg die over het water voert. De weg gaat over in Nieuwe Hoven en voert over een spoorweg. Waar rechts de Kleine Haarsekade begint, sla je linksaf een voetpad in. Dit komt uit op een straat genaamd Plantsoen. Wij lopen naar Plantsoen 13, het landhuis dat Machiel Constandse, vertegenwoordiger van De Vries Robbé in Nederlands-Indië, liet bouwen.
  1. Loop het Plantsoen helemaal uit. Het gaat met een bocht naar rechts over in het Lindelaantje. Kort daarna linksaf, een pad dat leidt naar het treinstation en het busstation Gorinchem.

De sigarenfabriek van C.Smit


De sigarenfabriek van C. Smit 

De Nederlandse koloniën waren tot 1900 officieel ‘wingewesten’. Om economisch van de koloniën te kunnen profiteren moest de bevolking, of slaafgemaakten danwel contractarbeiders tropische gewassen verbouwen voor de Europese markt. Ondernemers in Nederland verwerkten de ruwe tropische producten zoals tabak, koffie en suiker tot winstgevende eindproducten. Een van die producten waren sigaren. In de tweede helft van de 19e eeuw werd in Nederland het sigarenroken onder mannen heel populair en bloeide de sigarenindustrie op. De tabak was veelal afkomstig van plantages in West- en Oost-Java en van Deli (noordoost-Sumatra) in de kolonie Nederlands-Indië. Op de tabaksplantages in Deli werkten duizenden contractarbeiders uit China, India en Java onder een barbaars regime. Zij waren feitelijk tijdelijke lijfeigenen (zie de koloniale wandelingen Baarn en Santpoort). Gorinchem telde rond 1900 vier sigarenfabrieken.  De sigarenfabriek die C. Smits in 1908 hier aan de Wolpherenwal startte was een van de grootste. Merknamen waren onder meer ‘Branie’ en ‘Het lopend vuurtje’.

Majoor Frits Mekern 


De zes kleinkinderen van Willem Mekern

De familie Mekern behoorde sinds de 18e eeuw tot de regentenfamilies in Gorinchem. Logisch dat notaris Willem Mekern (1752-1832) in 1784-1785 een groot huis aan de Pompstraat kon kopen. Zijn zoon Philippus die de kost verdiende als koopman, ging het waarschijnlijk minder voor de wind. Waarom zouden anders al zijn kinderen, twee dochters en vier zoons, naar Nederlands-Indië zijn afgereisd om daar hun geluk te zoeken. Drie zoons, Willem (1828-1856), Bas (Bastiaan Everardus 1831-1898) en Frits (Fredericus Johan Wilhelm 1835-1876) kozen voor het koloniale leger. Evert (Everardus 1836-1878) vertrok in 1864 als burgerambtenaar. Geen van de broers zou Gorkum terugzien. De oudste broer Willem werd na aankomst in 1849 direct ingezet in West-Kalimantan. Daar vocht het koloniale leger sinds 1850 een oorlog uit met Chinese kongsi’s. Dat waren gemeenschappen van Chinese mijnwerkers die een semi-onafhankelijke staat hadden gevormd. In de ‘kongsi-oorlog’ verdiende Willem al in 1851 een Militaire Willems-Orde. Maar in 1856 sneuvelde hij tijdens een nachtelijke aanval van zo’n 150 Chinezen op zijn militaire bivak. Ook Frits verdiende in 1858 bij twee acties tegen ‘zeerovers’ op noordoost Flores een Militaire Willems-Orde. In 1876, aan het begin van de Atjehoorlog (zie hierna), sneuvelde ook hij. Broer Bas onderscheidde zich op andere wijze. Hij moest in 1866 voor de krijgsraad verschijnen wegens betrokkenheid bij een duel. Zonder dodelijke afloop, want hij stierf in 1898 in zijn eigen bed. Dat was de jongste broer, Evert, niet gegund. Hij maakte een mooie ambtelijke carrière bij ‘financiën’. Maar in 1877 kreeg hij een officiële ambtelijke waarschuwing wegens ‘ brutaliteit’ en werd ‘met verwijdering uit ‘s lands dienst bedreigd’. Hoogst waarschijnlijk had hij amok gemaakt toen hij werd gepasseerd voor een hogere functie. Hij stierf aan boord van het schip dat hem met ziekteverlof naar Nederland had moeten brengen. De twee zussen volgden in het kielzog van hun broers. Jacoba Apolonia (1833-1919) trouwde in 1856 in Batavia (nu Jakarta) met Evert Christiaan Bangert (1824-1907). Deze bestuursambtenaar klom op tot assistent-resident, terwijl Jacoba ondertussen twaalf kinderen ter wereld bracht. Haar jongere zus Anna Elisabeth (1837-1922) vertrok in 1856 op haar 19e naar Batavia met het schip Henriette. Aan boord raakte zij gecharmeerd van kapitein Jan Marinus van der Veen (1824-1872). Veel kan zij niet van Indië hebben gezien, want het jaar erop trouwde zij in Amsterdam met deze koopvaardijkapitein. Daarna woonde ze een tijd in Kampen, verhuisde naar Amsterdam waar haar man een suikerwerkfabriek begon. Die verkocht ze direct toen ze in 1872 weduwe werd. Anna stierf vijftig jaar later als enige in Nederland.

KNIL-patrouille in Atjeh, ca. 1905 (NIMH)


Egbertus Gerrit Gaarlandt

Toen Bert Gaarlandt (1880-1938) in 1915 benoemd werd tot burgemeester in Gorinchem had hij al een heel leven achter de rug. In 1899 had hij zich gemeld aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda voor de opleiding tot officier in het koloniale leger. Daar heeft hij zeker de verhalen gehoord over de oorlog in Atjeh en het optreden van generaal Van Heutsz. Onder diens leiding raakte het koloniale leger in Atjeh eindelijk aan de winnende hand. Sinds 1873 probeerde Nederland het nog onafhankelijke sultanaat Atjeh aan de noordpunt van Sumatra te veroveren. De Atjehers waren echter veel taaier dan verwacht. De oorlog was ontaard in een grimmige guerrilla die duizenden Atjehse en koloniale strijders het leven kostte. In september 1904 vertrok Gaarlandt als kersverse luitenant naar Atjeh. Hij kreeg er een gruwelijke vuurdoop. Met een patrouille liep hij eind november 1905 in een hinderlaag van honderd Atjehers. Hij kon zich terugvechten naar het bivak maar van zijn patrouille sneuvelden drie militairen en twee dwangarbeiders. De Atjehers verloren 26 man. Gaarlandt had geen krijgsmangeluk. Op 9 mei 1906 raakte hij in Atjeh zwaar gewond bij de doorzoeking van een huis. Hij moest een schot door zijn hoofd en twee klewanghouwen incasseren. Hij werd afgekeurd als militair. Terug in Nederland trouwde hij met Hermina Johanna Maria de Kat (1879-1950) en begon aan een bestuurlijke loopbaan. Van 1915 tot 1928 was hij burgemeester van Gorinchem. Als burgemeester en oud-militair was hij in 1924 ook de voorzitter van het Gorkumse comité dat geld inzamelde voor de herbegrafenis van Van Heutsz en de oprichting van een monument. Gorinchem gaf gul, waarbij het meehielp dat de vader van Van Heutsz in Gorinchem was geboren. Kritiek op Van Heutsz ontbrak ook toen al niet. In onze tijd is de held van burgemeester Gaarlandt definitief van zijn voetstuk gevallen. Want we weten inmiddels dat Van Heutsz, ondanks zijn belofte over een schonere oorlog, net als zijn voorgangers structureel extreem geweld toegepaste in Atjeh. Wie in een andere vorm meer wil lezen over Gaarlandt kan terecht bij zijn kleinzoon Jan Geurt Gaarlandt. Onder het pseudoniem Otto de Kat schreef hij over zijn grootvader als militair in Het uur van de olifant en over hem als burgemeester in De eeuw van Dudok.

Kaneelschillers met balen kaneelbast
(E.Boursse, 1662 Rijksmuseum)


Cornelis Dionysius Kraijenhoff 

Cornelis Dionysius Kraijenhoff (1744-1792) tekende in 1766 voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) (1602-1799). De VOC was een oorlogvoerende handelsonderneming. Zij veroverde in de 17e eeuw een netwerk van handelsposten dat zich uitstrekte van Gamron in Iran, de kusten van India, Sri Lanka, Indonesië en Taiwan tot Deshima in Japan. Op Sri Lanka maakte Cornelis Kraijenhoff carrière. Hij begon er in 1767 als onderkoopman en eindigde in 1785 als opperkoopman en gezaghebber van Galle in het zuidwesten. Hij trouwde twee maal en kreeg in totaal vier kinderen. Hij overleed in 1792 op de terugreis naar Nederland. Sri Lanka behoorde samen met Java en de Molukken tot de belangrijkste gebieden van de VOC. Alles draaide op Sri Lanka om de kaneelboom, die alleen op dit eiland groeide. De VOC bevocht een handelsmonopolie op kaneel. Zij verdreef de Portugezen van Sri Lanka, veroverde de kaneelgebieden in het zuidwesten en sloot een handelsverdrag met de vorst van Kandy in het binnenland. Voor de productie van kaneel zette de VOC eerst vooral slaven in en daarna de traditionele kaste van kaneelschillers. De kasteleden waren verplicht te komen opdraven voor hun onbetaalde ‘kaneeldienst’. Spanningen hierover en over onder meer het VOC-monopolie op kaneel brachten de bevolking van Galle in 1760 in opstand. De vorst van Kandy steunde haar. De VOC wist de oorlog na zes jaar in haar voordeel te beslechten. Maar de onrust bleef, ook in de jaren dat Kraijenhoff in en rond Galle de scepter zwaaide.

Engelse spotprent op Nederlandse capitulatie in Saldanhaybaai 1796
(I. Cruikshank, 1796 Rijksmuseum)


Otto Warnardus Verhagen Metman 

Otto Warnardus Verhagen Metman (1768-na 1806) meldde zich in 1788 bij de VOC als ‘cadet de marine’, marineofficier in opleiding. Hij maakte tot 1794 twee reizen voor de VOC naar Sri Lanka. In 1795 kwam het einde voor de VOC. Dat jaar vielen Franse troepen Nederland binnen. De patriotten volgden in hun kielzog en riepen de Bataafse Republiek uit. Stadhouder Willem V, prins van Oranje, vluchtte direct naar Engeland. Het was de ontknoping in een burgeroorlog tussen patriotten, die een democratischer bewind voorstonden, en de orangisten, aanhangers van het regentenregime onder stadhouder Willem V. De in 1795 opgerichte Bataafse Republiek was feitelijk een vazalstaat van Frankrijk. En aangezien Frankrijk in oorlog was met Groot-Brittannië werden de VOC-vestingen nu een speelbal in die oorlog. De eerste VOC-vesting die eraan moest geloven was de Kaapkolonie in Zuid-Afrika. In september 1795 capituleerden de Nederlanders daar voor de Britse maritieme overmacht. Toch arriveerde op 6 augustus 1796 een klein Nederlands eskader in de Saldanhabaai bij Kaap de Goede Hoop, op weg naar Batavia. Aan boord was Otto Metman. Hij was in 1795 als luitenant ter zee in dienst getreden bij de Bataafse marine. De Britten sloten de baai af toen zij het eskader ontdekten. Zonder een schot te lossen gaven de Nederlanders zich 17 augustus 1796 over. Metman werd direct met dit nieuws naar Den Haag gestuurd. De snelle overgave was volgens hem te wijten aan de bemanning, grotendeels pro-Engelse oranjeklanten. Zij weigerden te vechten, zongen orangistische liederen en ‘braken de luijken open, maakten zich meester van de wijn en genever [..] en waren binnen weinig tijd alle dronken’, meldde hij het Bataafse parlement. Nieuwe koloniale omzwervingen maakte Metman niet mee.

Het wapen van de Sociëteit van Suriname (publiek domein)


Paulus van der Veen

Toen Paulus van der Veen (ca. 1660-1733) in 1720 een groot huis aan de Haarstraat kocht, nam hij revanche op zijn vader, Balthasar van der Veen (?-1665/1666), die in hoog tempo het familiebezit – twee molens op de Gorkumse wallen – om had gezet in alcohol. Waarschijnlijk zorgde zijn moeder, Susanna Pels (1621-ca 1688) afkomstig uit een gegoede bestuurdersfamilie, dat hij zijn studie als jurist kon afronden. Hij trouwde met burgemeestersdochter Anna van Gelre en werd in 1695 benoemd tot gouverneur van de Nederlandse kolonie Suriname. Suriname, sinds 1667 in Nederlandse handen, was een plantagekolonie in ontwikkeling. Nederlandse investeerders kochten stukken vruchtbaar land. Zij kochten ook in slavernij gevoerde Afrikanen, die daarop plantages moesten aanleggen en tropische producten verbouwen. Bij de plantage-eigenaren stroomde het geld binnen. De prijs werd betaald door de 200.000 Afrikaanse slaafgemaakten die tot 1863 op de Surinaamse plantages werkten. Van der Veen, doopsgezind opgevoed, zette geen vraagtekens bij deze gang van zaken – zoals bijna niemand in Nederland. Integendeel, in 1702 kocht hij samen met zijn schoonzus Magdalena van Gelre de plantage Sinabo. Zijn schoonzus stichtte ook de plantages Gelre en Boxel (genoemd naar haar man, legerkapitein Andre Boxel). Aan verzet tegen het plantersregime ontbrak het niet. Steeds meer slaafgemaakten vluchtten van de plantages. Geregeld keerden zij ‘s nachts terug op zoek naar voedsel, gereedschap of familieleden. Magdalena van Gelre heeft beschreven hoe zij op Sinabo daarmee omging: ‘die daarop geattrappeert [betrapt] wierd, wierd fel gestraft met de sweep’. In 1706 keerde Van der Veen terug naar Nederland. Hij was tot zijn dood in 1733 directeur van de Sociëteit van Suriname (1683-1795). Dat was het samenwerkingsverband tussen de West-Indische Compagnie, de stad Amsterdam en de familie Sommelsdijck en in feite het Nederlandse ondernemingsbestuur van Suriname.

Beeld van Hendrick Hamel bij de Korenbrug 


Hendrick Hamel

Wat is er zo bijzonder aan Hendrick Hamel dat er een museum aan hem is gewijd? Kort gezegd zette deze Gorkummer Korea in de 17e eeuw in Europa op de kaart. Dat deed hij letterlijk per ongeluk. Hendrick werd in 1630 geboren in het gezin van aannemer Dirck Hamel en zijn tweede vrouw Margrieta Verhaar. Als 20-jarige meldde hij zich bij de VOC als kanonnier. Hij maakte snel carrière want drie jaar later voer hij als boekhouder met de Sperwer naar Formosa (nu Taiwan). Vervolgens ging het richting Deshima in Japan. Het schip werd echter gegrepen door een tyfoon en leed schipbreuk. 36 van de 64 bemanningsleden spoelden levend aan op een eiland voor de Koreaanse kust. Het gezelschap werd gevangen genomen en arriveerde uiteindelijk bij de Koreaanse koning in Seoul. Koreanen en Europeanen bekeken elkaar met nieuwsgierigheid, wantrouwen en angst. Overigens waren deze schipbreukelingen niet de eerste Europeanen aan het Koreaanse hof.  Al 26 jaar zat Jan Jansz Weltevree uit De Rijp gevangen in Korea. Hij fungeerde als tolk. De koning liet Hamels gezelschap in leven, maar wilde zijn gevangenen niet naar Europa terug laten keren. Ontsnappingspogingen werden zwaar gestraft. Uiteindelijk wist na dertien jaar een groep van acht man, onder wie Hamel, met een schip te ontkomen en de VOC-vestiging Deshima in Japan te bereiken. Dankzij Japanse diplomatie werden in 1668 ook de resterende gevangenen losgepraat. Hamel schreef in 1666-1667 in Deshima in opdracht van de VOC een verslag van zijn belevenissen en voegde daar een uitvoerige beschrijving van Korea aan toe. Dat Journael werd een bestseller in heel Europa. Het was de eerste kennismaking met de Koreaanse wereld die tot diep in de 19e eeuw gesloten bleef voor Europeanen. Toen zijn verslag begin 20e eeuw in het Koreaans verscheen, groeide hij in Korea uit tot een beroemdheid. Hij kreeg een eigen standbeeld, twee musea en er werd een replica gebouwd van de Sperwer. Logisch dus dat Gorkum niet kon achterblijven. En Hamel? Aan zijn verslag verdiende hij niets. Evenmin betaalde de VOC hem en zijn metgezellen achterstallige gage uit, toen hij weer in het vaderland arriveerde. Hij vestigde zich weer in Gorinchem maar hield het er niet lang uit. Al in 1670 vertrok hij weer als boekhouder van de VOC, met bestemming Zuid-India. Hoe het hem daar of elders is vergaan weten we niet. Want alle onderzoek naar zijn verdere lot loopt tot nu toe dood.

Tegel met VOC-schip  


Johannes Nachenius

Johannes Nachenius (ca. 1616- na 1676) was een domineeszoon die in 1640 trouwde met Eelken Matthijsdr. Met zijn gezin van vijf (overlevende) kinderen woonde en werkte hij als glazenmaker in de Broerensteeg (later in de Westwagenstraat). Op zijn veertigste gooide Jan het roer helemaal om. Hij meldde zich in 1656 bij de VOC aan als ziekentrooster. Een ziekentrooster was een hulppredikant zonder (voltooide) universitaire opleiding. Wel moest hij een examen afleggen bij de kerkeraad. Zijn taak was om aan boord van de VOC-schepen het ochtend- en avondgebed te leiden, de zondagse preek te verzorgen en zieken en stervenden bij te staan. Sinds 1625 waren ziekentroosters of predikanten op alle VOC-schepen aanwezig. Jan kon op zijn eerste reis zijn borst natmaken. Een kwart van de 420 opvarenden was zwaar ziek toen het schip het eiland Mauritius bereikte, halverwege de reis naar Batavia. Jan zou tot 1666 drie reizen als ziekentrooster aan boord van een VOC-schip maken. Na de laatste reis bleef hij in de Oost, mogelijk omdat hij inmiddels ongehuwd vader was geworden en de kerkeraad om opheldering vroeg. Hij zwierf als schipper c.q. handelaar rond in Zuidoost-Azië, in de gaten gehouden door de VOC die geen aantasting van haar monopolies duldde. Jan was niet de enige ziekentrooster uit Gorinchem. Valentine Wikaart, die de relatie tussen Gorkum en de VOC bestudeert, is inmiddels elf Gorkumse ziekentroosters op het spoor. Evenmin was Jan de enige Nachenius overzee. Broers en zonen kozen dezelfde koers.

De oude tabaks- en koffiefabriek   


De tabaksfabriek en koffiebranderij van H.A. Ravenswaaij

Huibert Antonie Ravenswaaij (1821-1885) was een telg uit een bekende Gorkumse ondernemersfamilie. Hij bezat onder meer een tabaksfabriek en koffiebranderij aan de Eendvogelsteeg. Over tabak uit Nederlands-Indië spraken we al (zie hiervoor Sigarenfabriek C. Smit). Koffie liet de VOC sinds de 18e eeuw onder dwang telen in West-Java. Toen de Nederlandse staat de VOC als koloniale machthebber opvolgde, kwam daarin geen verandering. Onder het ‘cultuurstelsel’ (1830-1870) was de Javaanse bevolking verplicht om op 20 procent van haar grond producten voor de Europese markt, zoals koffie, te verbouwen. De ruwe koffie werd met flinke winsten voor de Nederlandse staat verkocht op de Amsterdamse koffieveilingen. Daarna gingen koffiebranders als Ravenswaaij (of Douwe Egberts) met de ruwe koffie aan de slag. Zij verkochten de gebrande koffie aan de detailhandel maar hadden vaak zelf ook een winkel in ‘koloniale waren’ zoals koffie, thee en tabak.

Gezanten van de vorst van Kandy bezoeken de VOC-gouverneur. Zittend, 2e van rechts Martinus Mekern (C.F. Reimer, 1772, Rijksmuseum)


Martinus en Pieter Mekern

Notaris Maarten Mekern (1717-1770) was de vader van notaris Willem Mekern, die we al tegenkwamen in de Pompstraat. Zijn oudste zoon Martinus (1744-1802) en de jongste Pieter (1756-1776) tekenden voor de VOC. Zij kwamen net als stadsgenoot Cornelis Kraijenhoff terecht op Sri Lanka en hebben elkaar daar ook zeker ontmoet. Pieter, in 1772 uitgezonden als konstabelsmaat (keukenhulp), stierf al vier jaar later. Martinus daarentegen maakte een lange carrière. Hij begon in 1764 als assistent, en werkte lang als secretaris van de politieke raad die de gouverneur op Sri Lanka bijstond. In die functie legde hij in 1776 ook het rituele bezoek af aan de vorst van Kandy in het binnenland. Na de oorlog tussen de VOC en de vorst van 1760-1766 presenteerde de VOC zich hier niet meer als ondergeschikte. Van de traditionele kniebuiging voor de vorst kon dus niet langer sprake zijn. Martinus trouwde op Sri Lanka met Judith Charlotte Lever (1753-1782) met wie hij vijf kinderen kreeg. In 1795 was hij nog volop bezig met allerlei belastinghervormingen toen ook hier het einde kwam voor de VOC. Na de Franse inval in Nederland zetten de Britten de aanval in op Sri Lanka. In februari 1796 capituleerde de Nederlandse gouverneur op het eiland. In 1802 vertrok Martinus naar Nederland.

Johannes Leonardus Nierstrasz (publiek domein)


Johannes Leonardus Nierstrasz

Johannes Leonardus Nierstrasz werd in 1824 geboren aan de Kalkhaven, waar toen nog water langs de kades stroomde met alle gezondheidsproblemen van dien. Al op zijn 16e begon hij aan zijn opleiding tot marine-officier. In 1847 werd hij benoemd tot luitenant ter zee 2e klasse. Zijn eerste reizen gingen naar de Nederlandse Antillen. Hij kruiste met de brik Pijl rond de Boven- en Benedenwindse eilanden bij wijze van machtsvertoon en om vluchtende slaafgemaakten op te sporen. In 1860 werd hij, zoals iedere marineofficier toentertijd, voor een driejarige termijn naar Nederlands-Indië gestuurd. Met Z.M. stoomschepen Samarang en Phoenix kruiste hij tussen de Indonesische eilanden, ook hier voor vlagvertoon en op zoek naar ‘zeerovers’. Hij was in 1860 tevens commandant van het marinesteunpunt in Riouw. Na twee jaar moest hij wegens ziekte terug naar Nederland. Zijn gezondheid hield hem in Nederland. Van 1869 tot 1877 zat hij namens de conservatieven in de Tweede Kamer. Hij bemoeide zich vooral met marine- en koloniale zaken. Zo bekritiseerde hij in 1873 de liberale regering die Atjeh de oorlog had verklaard. Het koloniale leger en de Indische marine waren daarvoor veel te zwak oordeelde hij. Hij stierf in 1878 in Den Haag.

Gezicht op Batavia vanaf Nederlandse schepen, H.J. Dubbels, ca 1660 (Rijksmuseum)


Dirck Jansz de Knibber

Aan Appeldijk 67 had de grootvader van Dirck Jansz de Knibber (1614-na 1667) een bakkerij. Het bakkersbestaan trok Dirck echter helemaal niet. Volgens zijn biografe,  Valentine Wikaart, stond zijn leven ‘in het teken van de zee en de kunst van het overleven’. Hij maakte in de jaren 1630 zeker zeven reizen in dienst van de VOC. Hij begon als kanonnier, klom op tot onder- en opperstuurman en eindigde als schipper. Zijn bestemmingen geven het handelsnetwerk van de VOC aardig weer: Mauritius, Kaap de Goede Hoop, Batavia, Banda, Indrapura, Solor, Bali (waar onder meer vrouwen als slavinnen werden gekocht), Padang, Ambon, Sri Lanka. Alleen tussen 1647-1650 was hij korte tijd terug in Gorinchem waar hij trouwde met de zus van Johannes Nachenius (zie hiervoor). De Knibber was ook de schipper van het schip waarop zijn zwager in 1656 zijn zware eerste reis als ziekentrooster zou maken. In 1662 vertrok hij voor de 7e en laatste keer richting Batavia, van waar hij in 1667 weer vertrok. Onbekend is of hij ooit in Nederland is aangekomen.

Kaart van Ambon en Banda (ca. 1650, Rijksmuseum)


Nicolaas Colf

Al in 1613 vertrok Nicolaas Colf (?- na 1641) uit Gorkum als soldaat van de VOC en kwam terecht op Ambon. Op Ambon en de omringende eilanden vocht de VOC met haar Europese concurrenten en de inheemse bevolking om een monopolie op de teelt en handel in kruidnagels. Op de zuidelijker gelegen Banda-eilanden ging het de VOC om een monopolie op nootmuskaat en foelie, specerijen die alleen daar werden gevonden. Jan Pietersz Coen dwong in de eerste maanden van 1621 dat monopolie af met extreem geweld tegen de bevolking van de Banda-eilanden. 1000 van de 10.000 à 15.000 bewoners overleefden zijn optreden. De rest werd gedood, verjaagd of in slavernij afgevoerd naar Batavia. Deze genocide is een van de zwartste bladzijden uit de Nederlandse geschiedenis. Mogelijk was Nicolaas Colf hierbij betrokken. Want we weten dat hij op enig moment van Ambon naar Banda werd overgeplaatst en daar opklom van sergeant tot kapitein. Hij was inmiddels ook getrouwd met een rijke weduwe en leidde een comfortabel bestaan met tien huisslaven. Dat hogere VOC-werknemers privé-slaven ‘hadden’ was toen al gebruikelijk. Colf ging rond 1630 uit dienst van de VOC en werd ‘perkenier’ op Lontor, een van de Banda-eilanden. De VOC verpachtte na 1621 op de ontvolkte Banda-eilanden stukken land, zogeheten perken, aan oud-VOC-werknemers of hun afstammelingen. Deze perkeniers moesten in hun perken nootmuskaat produceren en tegen een vaste prijs aan de VOC verkopen. Het werk op deze perken werd verzet door duizenden slaafgemaakten die de VOC en particuliere handelaren aanvoerden van de omliggende eilanden en uit India. Ook hier wisten sommigen aan het slavenbestaan te ontsnappen. Zij vormden op Banda Neira een kleine vrije gemeenschap.

Gezicht op Reteh in het vorstendom Indragiri, november 1858 (B.K. Spahn, Maritiem Museum Rotterdam)


Adrianus Johannes Kroef

Gorinchem is een stad die veel marinemannen voortbracht. Sommigen kwamen uit echte Gorkumse regentenfamilies als de Mekerns. Al het marinepersoneel bracht een deel van zijn diensttijd door in de West of de Oost, zoals we al zagen bij Johannes Nierstrasz. Bij deze wandeling gaan we ze niet allemaal langs. Er moet iets extra te vertellen zijn. Dat gold voor Adrianus Johannes Kroef (1815-1880) die na zijn pensioen als kapitein ter zee neerstreek in de Hoogstraat in Gorinchem. Kroef was een marine-officier die bijna de helft van zijn werkzaam leven doorbracht in Nederlands-Indië. Centraal in zijn loopbaan stond de strijd tegen wat de koloniale regering betitelde als ‘zeerovers’. Soms ging het dan om de reguliere kapervloot van een vorst (zoals Piet Hein kaapte voor de WIC). Soms ging het om zeevolken die met overvallen op schepen en kustdorpen hun inkomen aanvulden. Soms ging het om criminele organisaties die kustdorpen afschuimden en de bevolking als slaven verhandelden. In 1858 was Kroef commandant van een marine-eskader dat de strijd aanbond met ‘zeerovers’ in de delta van de Retehrivier op Oost-Sumatra. Eerst beschoot hij met het scheepsgeschut drie dagen lang hun nederzetting. Toen volgde de aanval van matrozen, mariniers en scherpschutters, die 100 ‘zeerovers’ (of dorpelingen?) doodden en hun nederzetting en schepen vernielden; de rest van de bevolking werd verjaagd. Kroef verloor 15 man. Voor deze actie ontving hij een Militaire Willem-Orde. Een oud-Gorkummer herinnerde zich Kroef in de jaren 1870 nog als ‘dien kranigen gepensioneerden zeeofficier die […] op ’s Konings verjaardag de parade op de Markt bijwoonde, de borst bedekt met tal van ridderordes [die] aller bewondering opwekte’.

Vrouwelijke matroos op oorlogspad, gefantaseerde figuur (1710 publiek domein)


Maritgen Jansz

In 1610 of 1611 werd in Gorkum Maritgen Jansz geboren. Zij was de dochter van Jan Clements, geweermaker, en Govertje Cornelis. Mogelijk was geweermaker Cornelis Jansz die op de Markt woonde, hun zoon en dus de broer van Maritgen. De ouders van Maritgen stierven jong. Na een verblijf bij haar oom in Zeeland, trok Maritgen naar Amsterdam. Toen ze nauwelijks kans zag om daar op eigen kracht te overleven,  besloot ze zich te ‘transformeren’. Als David Jansz meldde ze zich in 1628 aan als soldaat bij de West-Indische Compagnie, de WIC. De WIC was opgericht in 1621 en net als de VOC een oorlogvoerende handelscompagnie. Haar werkterrein was West-Afrika, de Amerika’s en het Caribisch gebied. Op 30 mei 1628 vertrok het WIC-schip De Cameel met aan boord soldaat David Jansz van de rede van Texel. De bestemming was fort Nassau aan de Goudkust, het huidige Ghana. Goud en ivoor waren in die jaren nog de belangrijkste handelswaren. Maar incidenteel handelde de WIC ook toen al in slaafgemaakte Afrikanen. Vanaf 1635 werd slavenhandel de belangrijkste activiteit van de WIC in West-Afrika. Zij zou dood en verderf zaaien in het leven van honderdduizenden Afrikanen. David Jansz wist zijn geheim aan boord en op het fort goed te bewaren. Hij vocht zoals het een soldaat betaamde en bezocht zelfs de lokale prostituees. Maar toen hij na twee maanden ziek werd, viel hij door de mand. Een snel huwelijk moest de opwinding onder de bemanning in goede banen leiden. Maritgen trouwde binnen drie weken met de 35-jarige openbaar aanklager op het fort. Toen hij al eind 1628 stierf, moest ze terug naar Nederland. Daar trouwde ze met een sergeant. Toen deze voor de WIC naar Brazilië vertrok, reisde Maritgen hem in 1631 na. Maar al bij Calais leed ze schipbreuk en verdronk.  Maritgen Jansz was zeker niet de enige vrouw die in mannenkleren aan het vrouwelijk keurslijf trachtte te ontsnappen. Hoeveel vrouwen tekenden voor de VOC en de WIC is echter onbekend.

Weeshuis Matthijs-Marijke


Pieter Koutenberg

De twaalfjarige wees, Pieter Koutenberg (1740-1774), kwam in 1752 terecht in het weeshuis Matthijs-Marijke, twee eeuwen eerder gesticht door Matthijs Aelbertz. en zijn vrouw Mariken Kolff. Jongens van Gorkumse komaf konden daar tot hun 18e blijven en een vak leren; meisjes tot hun 20e. Pieter moest nog 18 worden toen hij in 1757 tekende voor de VOC, net als drie jaar eerder zijn broer Vincent. De VOC was populair onder Gorkumse jongens. Valentine Wiekaart, een expert wat betreft de relatie tussen Gorinchem en de VOC, schat dat tussen 1602 en 1795 zo’n 2.600 Gorkumse jongens en mannen tekenden voor de VOC en WIC. En dat op een bevolking van gemiddeld 5.000 mensen. Pieter begon in 1757 als hooploper, het hulpje van een matroos. Hij maakte achter elkaar drie reizen en in 1764 werd hij boekhouder op Banda (zie Nicolaas Colf). Hij trad daarmee in de voetsporen van zijn broer Vincent. Ook die had op Banda carrière gemaakt als boekhouder, maar was in 1763 gestorven. Pieter trouwde op Banda met Petronella Cornelia Leunisse, die via haar moeder was geworteld op de Banda-eilanden. Pieter stierf al jong, in 1774. Hij was toen net een jaar resident op Kisar, een eiland noordoost van Timor. De broers Koutenberg verdwenen niet helemaal van Banda. Nog in de 19e eeuw woonden hun afstammelingen als perkeniers op Ay, een van de Banda-eilanden.

Oude Hollandsche Kerk op Ambon (ca 1700 KITLV)


Josias Spiljardus

Josias Spiljardus (1624-1699?) deed tot 1655 wat er van een domineeszoon kon worden verwacht. Na een jeugd in de schaduw van de Grote Kerk waar zijn vader sinds 1619 dominee was, studeerde hij theologie en werd net als zijn drie broers predikant. In 1649 werd hij beroepen in Haaften. Een jaar later trouwde hij met de weduwe van zijn voorganger, Cornelia de Leeuw. Maar in 1655 koos hij voor een uitdagender bestaan. Hij liet zich door de VOC voor tien jaar als predikant uitzenden naar de Molukken. Zijn vrouw en kinderen konden niet mee. Voor hen wilde de VOC niet betalen. Zijn eerste plaatsing was het nootmuskaat-eiland Ay in de Banda-archipel. De perkeniers en het garnizoen vormden zijn kudde. De slaven op Ay bleven zonder herder. In 1658 was hij terug op Ambon. Hij vertaalde een vragen- en psalmenboekje in het Ambons-maleis voor zijn Ambonese gemeente. Het boekje zou nog decennia herdrukt worden. De VOC hoopte dat de kerstening van de bevolking de weerstand tegen de VOC zou verminderen. In 1662 ging het mis. Zonder dat Josias daarvan op de hoogte leek te zijn, arriveerde Cornelia met drie kinderen op de rede van Ambon. Een hartelijk weerzien werd het niet. De dominee had inmiddels een verhouding met een getrouwde Chinese vrouw en scheen ook een relatie te hebben met een slavin. Van Cornelia moest hij niets meer hebben. Volgens haar mishandelde hij haar zelfs. De kerkeraad en het VOC-bestuur grepen in. De zondige dominee ondermijnde het christelijke zendingswerk. De slavin werd voor straf gegeseld. De Chinese vrouw werd verbannen naar Java. De inmiddels gescheiden dominee en zijn vrouw en kinderen werden in 1663 op aparte schepen naar Batavia gezonden. Hoe het Cornelia daar verging is onduidelijk. Josias ging terug naar Nederland en in 1669 nam de VOC hem toch weer als ziekentrooster in dienst. Mogelijk is hij de Spiljardus die in 1699 ‘als heel oude man’ werd opgesloten in een krankzinnigengesticht in Batavia.

Veldhospitaal KNIL 1910 (KITLV)


Frederik Johannes Muller

De artsenzoon Frits (Frederik Johannes) Muller (1856-1939) was officier van gezondheid in het koloniale leger van 1885 tot 1907. Tijdens zijn ‘Europese’ verlof in 1895 woonde hij met zijn gezin op Havendijk 88. Ook had hij in 1872 als 16-jarige de Latijnse school in Gorinchem bezocht, net als zijn oudere broer Henri Muller. Deze Henri Muller bleef in Gorinchem en was in 1921 de rijkste man van de stad. Broer Frits was niet zo honkvast. Als officier van gezondheid werd hij met zijn vrouw en drie kinderen naar verschillende plaatsen op Java gestuurd en gestationeerd in West-Sumatra en Atjeh. De militaire en civiele gezondheidszorg was tot 1911 in Nederlands-Indië niet gescheiden. Dat betekende dat een militaire arts als Muller niet alleen mee moest met militaire expedities en de medische zorg had voor militairen en hun vrouwen en kinderen in het garnizoen. Ook burgers die werden opgenomen in een militair hospitaal – veelal het enige ziekenhuis in een regio – waren zijn patiënten. Bovendien hield een militaire arts er vaak ook nog een ‘burgerpraktijk’ op na. In 1907 ging Muller met pensioen. Hij streek kort neer in Gorinchem maar kon zijn draai in Nederland niet meer vinden. In 1922 vertrok hij opnieuw naar Nederlands-Indië, maar hij overleed uiteindelijk in 1939 in Den Haag.

Gasfabriek gezien vanaf de Stationsstraat in 1957 (Regionaal archief Gorinchem)


OGEM

In 1856 kreeg Gorinchem zijn eerste particuliere gasfabriek, in eerste aanleg bedoeld voor de stadsverlichting. In 1875 nam de gemeente het gasbedrijf over. De Gorinchemse Gasmaatschappij was een verliesgevend bedrijf en in 1922 verkocht de stad het bedrijf met een zucht van verlichting aan de Nederlandsch-Indische Gasmaatschappij. Het was de enige gasfabriek van deze Indische onderneming in Nederland. Zij gebruikte de Gorkumse gasfabriek als leerschool voor het personeel dat zij uitzond naar Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao. De Nederlandsch-Indische Gasmaatschappij was opgericht in 1863. Vanaf 1908 was zij ook actief in Suriname en vanaf 1927 eveneens op Curaçao. In 1940 bezat zij 11 gasfabrieken en 33 elektriciteitsbedrijven. Na de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië in 1949 veranderde ze haar naam in Overzeese Gas- en Electriciteitsmaatschappij (OGEM). Maar in het onafhankelijke Indonesië en Suriname was voor haar geen plaats meer. Haar bedrijven werden in respectievelijk 1958 en 1982 genationaliseerd. Op Curaçao nam het eilandbestuur in 1977 de OGEM-elektriciteitscentrale over. En in Gorinchem werd de gemeente in 1969, na de overschakeling van stads- op aardgas, weer eigenaar van het bedrijf. De gasfabriek werd afgebroken, het vervuilde terrein afgegraven en herschapen in een parkeergarage.

Het personeel van de Vries Robbé in Semarang met in het midden Constandse, 1920 (Regionaal archief Gorinchem)


De Vries Robbé en Machiel Constandse 

In 1881 kocht Willem de Vries Robbé (1854-1923) de ijzer- en kopergieterij van vader en zoon Oosterbroek. Dat fabrieksterrein lag buiten de vesting aan de Arkelsedijk, op de plek waar nu de brandweerkazerne staat. Hij begon hier zijn machine-, later staalconstructiefabriek die hij tooide met zijn eigen familienaam. Dat deed hij  met morele en financiële steun van Charles Theodorus Stork  – van de Machinefabriek gebroeders Stork uit Hengelo – waar Willem de Vries Robbé een paar jaar eerder had gewerkt. Al in 1884 sloot De Vries Robbé zijn eerste contract met het ministerie van koloniën voor de levering van loodsen en ander materieel nodig bij de aanleg van spoorwegen. In 1912 zond De Vries Robbé de 22-jarige Machiel J. Constandse als verkenner naar Nederlands-Indië. Deze was zes jaar eerder op de fabriek begonnen als kantoorbediende. Constandse zag grote kansen voor De Vries Robbé in Indië. Van 1918 tot 1931 zetelde Constandse in Semarang (Midden-Java). Als hoofdvertegenwoordiger van De Vries Robbé in Nederlands-Indië leidde hij een booming business. Alle grote constructies, van havenloodsen tot rubberfabrieken werden echter in Gorinchem gemaakt en in delen overzee gezonden en daar geassembleerd. Toch groeide de kleine werkplaats in Semarang tegen de verdrukking in. Ook self made man Constandse voer er wel bij. Toen hij in 1931 terugkeerde naar Gorinchem had hij aan Plantsoen 13 een kapitale villa laten bouwen door de architect M.C.E. Patakij. Vanwege de crisis in de jaren 1930 fuseerden in 1936 de constructiefabrieken van De Vries Robbé en Lindevis Stokvis in Nederlands-Indië. De gezamenlijke dochteronderneming floreerde. Alleen al ‘omdat de werkkrachten in de tropen veel goedkooper zijn dan in ons land’, aldus in 1941 het personeelsblad. Daarom ook werd veel minder geïnvesteerd in mechanische hulpwerktuigen. De Vries Robbé overleefde de Tweede Wereldoorlog en de dekolonisatieoorlog in Nederlands-Indië. Maar in 1958 werd het dochterbedrijf in Indonesië, zoals alle grote Nederlandse bedrijven daar, genationaliseerd. In 1976 moest ook het Gorinchemse moederbedrijf de poorten sluiten.

Bronnen
Voor deze wandeling is geleund op het werk van Valentine Wikaart en haar prachtige website: www.wiedenis.nl Zij onderzoekt en schrijft over de VOC en Gorcum. Hiervan is gebruik gemaakt voor het verhaal over Hendrick Hamel, Dirck Jansz de Knibber, Nicolaas Colf, Johannes Nachenius, Pieter Koutenberg en Josias Spiljardus.
Nationaal Archief, Stamboeken officieren 2.13.04 invnr 395-397, 413, 641, 681; Indische ambtenaren 2.10.36.22 invnr 902, 909; Marine stamboek officieren 2.12.14 invnr 33f68; Archief marine 2.01.29.01 invnr 233 verslag O. Verhagen Metman 23-12-1796; overgekomen papieren VOC 1.04.02 invnr 1114 f 455-456.
Anoniem, ‘De nachtelijke aanval op Loemar (Borneo’s Westkust) 11-12 juni 1856, Militaire Spectator, 1856, 466-467.
Anoniem, ‘Geslacht Mekern’, De Wapenheraut, 1912 (353-363).
Benoemingen, Java-Bode, 4-6-1877.
Bas van Beuzekom, ‘Het korte, maar avontuurlijke leven van Maritgen Jans (2dln); Otto Warnardus Verhagen Metman, een Gorkumse marineofficier die spoorloos verdween’; ‘Maarten Mekern, een marine-officier die zijn eigen stad beschoot’; ‘Johannes Leonardus Nierstrasz, Zeeman en politicus’; ‘Adrianus Johannes Kroef’, Oud-Gorcum Varia nr 1 (1984) 7-9 en nr 2 (1984) 12-15; nr. 21 (1991) 116-120; nr. 43 (1999) 19-25; nr.62 (2005) 200-202; nr 65 (2007) 32-38.
R. Bijlsma, ‘Aanwijzingen voor plantage-ondernemingen in Suriname, 1735, Nieuwe West-Indische Gids, 5 (1922-1923) 53-58.
Pepijn Brandon e.a., De slavernij in oost en west. Het Amsterdam onderzoek, Amsterdam 2020.
Anja Broeken, Gorcumse bodemschatten. Archeologische speurtochten naar de geschiedenis van de Arkelstad, Gorinchem 2006.
A.J. Busch, Gorinchem in bedrijf, Alphen a/d Rijn, 1992.
A.J. Busch, H.J.F. Muller, ‘De vermogendste man van Gorinchem’, Oud-Gorcum Varia nr. 65 (2007) 6-20.
Willem J. Constandse, ‘De Vries Robbé en Co’, Oud-Gorcum Varia nr. 53 (2002) 213-217.
F. van Dijk, ‘De wegbereider van De Vries Robbé & Co’, Oud-Gorcum Varia nr 57 (2004) 36-40.
W.F. Emck, Oude namen van huizen en straten in Gorinchem, s.l., 1914.
Petra Groen e.a., Krijgsgeweld en kolonie. Opkomst en ondergang van Nederland als koloniale mogendheid 1816-2010, Amsterdam 2021.
Herinneringen aan Gorinchem in de jaren 1870-1880. Historische reeks oud-Gorcum dl. 4(1991).
A.N. Hendriks, ‘De ziekentrooster’, Nader bekeken juli 2008.
[H.J. van Hove] Hamel’s Journael. De verbazingwekkend lotgevallen van Hendrick Hamel uit Gorinchem en de andere schipbreukelingen van het jacht De Sperwer in Korea tussen 1653 en 1666, Gorinchem 2022.
Otto de Kat, De eeuw van Dudok, Amsterdam 2016.
Otto de Kat, Het uur van de olifant, Amsterdam 2022.
Els Kloek, 1001 Vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis, Nijmegen 2013 (nr. 252).
Hugo Landheer, ‘De laatste reis van de Vrouwe Geertruida’, Tijdschrift voor zeegeschiedenis, (2014-1) 19-37.
J. Lever, ‘Gorkumse geslachten, VOC en Ceylon (18e eeuw)’, 2dln. Oud-Gorcum Varia, nr 43 (1999) 9-30 en nr. 44 (1999) 107-123.
‘Liefdadigheid en ondersteuning’ en ‘Indisch Staal’, in Ons Indië. Gorcumse herinneringen. Historische reeks Oud-Gorcum, dl 27 (Gorinchem 2011) 59-74, 80-92.
Roel Mulder, ‘Argo: ‘Ridderburcht’ van een eigenzinnige burgemeester’, in Oud-Gorcum Varia nr 76 (2022) 12-18.
Mark Ponte, ‘Reislustige vrouwen. Daar was laatst een meisje loos’, Ons Amsterdam, 1-1-2020 (www.onsamsterdam.nl).
Matthias van Rossum, Kleurrijke tragiek. De geschiedenis van slavernij in Azië onder de VOC, Hilversum 2015.
A.F. Schrikker, Dutch and British colonial intervention in Sri Lanka, 1780-1815: expansion and reform (Leiden 2007).
A.L. van Tiel, ‘De Gorinchemse runmolenaar Balthasar van der Veen de jonge’, Oud-Gorcum Varia, nr. 28 (1993) 163-171.
Lodewijk Wagenaar, Galle, VOC-vestiging in Ceylon, Amsterdam 1994.
Lodewijk Wagenaar, ‘Ceylonese compagniesdienaren schrijven over kaneel en kaneelschillers in 1786’, Indische Letteren 19 (2004) 21-33.
www.nationaal archief.nl/bronnenbox/genocide op Banda 1621.
www.tacotichelaar.nl/societeit van suriname
www.voc-website.nl
www.voc-kenniscentrum.nl
www.hendrick-hamel.henny-savenije.pe.kr
www.parlement.com/nierstrasz
www.delpher.nl
www.defensie.nl/databank-dapperheidsonderscheidingen