Pieter Johannes Veth
Pieter Veth (1814-1895) was de zoon van de Dordtse ijzerhandelaar Huibert Veth en Cornelia Johanna Pickee. De familie was in goeden doen want zijn vader kon eind achttiende eeuw een winkel openen aan de Voorstraat, waar wij eerder al langskwamen. Zoon Pieter kreeg dan ook de kans om in Leiden van 1832 tot 1838 theologie te gaan studeren. Dominee wilde hij uiteindelijk echter niet worden. Hij werd docent Engels en Maleis – dat hij zelf eerst nog moest leren! – aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda. Daar werden officieren voor het leger in Nederlands-Indië opgeleid. Op de Academie kreeg hij belangstelling voor de volken en geografie van de Indonesische archipel. Na aanstellingen aan het Atheneum (hogeschool) te Franeker en het Atheneum Illustre in Amsterdam kon hij in 1864 aan de slag in Leiden als hoogleraar (taal- en volkenkunde) aan de opleiding waar bestuursambtenaren voor Nederlands-Indië werden klaar gestoomd. In 1877 werd hij aan de Leidse universiteit benoemd tot professor Aziatische Talen en Culturen. Veth schreef dikke, wetenschappelijk doorwrochte volkenkundige studies, onder meer over West-Kalimantan (Borneo), Midden-Sumatra en Java. Hij wordt daarom beschouwd als de grondlegger van de Nederlandse antropologie. Van participerende antropologie was geen sprake. Veth schreef zijn hele leven over Nederlands-Indië, maar bezocht de kolonie nooit.
In politiek opzicht was Veth een liberaal. Hij wilde dat het parlement zich kon bemoeien met het koloniale beleid en dat er persvrijheid en vrijheid van meningsuiting moest komen in de kolonie. Tegelijkertijd geloofde hij in de superioriteit van de christelijke, westerse cultuur. Daarom zag hij voor Nederland een beschavingstaak weggelegd in Indonesië. Daarin kon een klein land groot zijn. Veth was dan ook een grondlegger, bestuurs- of redactielid van organisaties en tijdschriften die de burgerij in Nederland wilden informeren over de Indonesische Archipel. Hij stond bijvoorbeeld in 1873 aan de wieg van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap. Dat organiseerde diverse expedities naar delen van de archipel die nog niet in kaart waren gebracht. Veth hoopte zo de uitbreiding van het Nederlandse gezag te stimuleren.
Veth overleed in Arnhem maar is, zoals hij wilde, begraven op de Algemene begraafplaats Essenhof in Dordrecht. Drie jaar later namen zijn vrienden het initiatief om op Veths graf een monument te plaatsen. Het beeld van de jonge Javaanse vrouw die een hoorn des overvloeds in haar hand houdt, is ontworpen door J. Mendes da Costa. Op de sokkel zijn enkele regels gebeeldhouwd uit een gedicht van P.A.M. van Boele van Hensbroek: “Zag nimmer ook zijn oog mijn schoon, hij heeft mij liefgehad als geen. Hij kende mij, mijn land, mijn woon, mijn hart, mijn lachen en geween”.