Cornelia Razoux Schultz-Metzer(1898-1992)
Cornelia Hendrika Metzer werd op 27 oktober 1898 geboren te Doesburg. Ze was de dochter van Cornelia Jansen en Jacobus Cornelis Metzer, onderofficier in het Nederlandse leger. Haar vader ging op jonge leeftijd met pensioen en werd gemeenteambtenaar in Arnhem, o.a. opzichter in het rivier bad. In 1919 haalde ze haar diploma aan de kweekschool in Arnhem en was ze enige tijd werkzaam als onderwijzeres. Na haar huwelijk met François Marie Razoux Schultz in 1922 verhuisde ze naar Batavia waar François als ingenieur aan het werk ging. Het echtpaar Razoux Schultz-Metzer kreeg vier kinderen.
Razoux Schultz-Metzer was een feminist die in Nederlands-Indië bijdroeg aan de oprichting van verschillende vrouwenorganisaties. Ze droeg in 1931 bij aan de oprichting van de Bataafse Vereeniging van Huisvrouwen en het Indo-Europeesch Verbond-Vrouwenorganisatie (IEV-VO). Net als haar broederorganisatie, het Indo-Europeesch Verbond zette de IEV-VO zich in voor de mensen in Nederlands-Indië met een Europese afkomst. De organisatie ondernam tal van activiteiten in het belang van deze groep. Ook was ze lid van de Nederlands-Indische tak van de Nederlandse Vereniging voor Vrouwenbelangen en Gelijk Staatsburgerschap, voorheen de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Hoewel het vrouwenkiesrecht in Nederland in 1919 volledig verworven was, moest dit in de kolonie nog gebeuren en bleef het een centraal agendapunt voor leden van de Vereniging. Nadat ze in 1934 als eerste vrouw tot (onbetaald) ‘commissaris van politie der tweede klasse, speciaal belast met vrouwen- en kinderzaken’ benoemd was, werd ze in 1935 ook als eerste vrouw tot lid van de Volksraad benoemd door gouverneur-generaal De Jonge. Deze aanstelling kreeg ze onder andere omdat De Jonge, die haar persoonlijk kende, verwachtte dat ze gematigd zou handelen wat betreft vrouwenemancipatie. In het algemeen steunde zij het regeringsbeleid. In 1936 stemde zij – anders dan het IEV – tegen de petitie-Soetardjo, waarbij om een rijksconferentie over de toekomstige status van Nederlands-Indië werd gevraagd. In 1937 bracht ze wel een motie in die het actieve vrouwenkiesrecht in Nederlands-Indië bepleitte. In 1939 werd ze herbenoemd, wat leidde tot protest omdat Indonesische vrouwen weer werden gepasseerd. In september 1939 ging ze met Europees verlof – haar gezin was al twee maanden eerder gegaan. De inval van de Duitse troepen verhinderde de op 10 mei 1940 geplande terugkeer naar Indië. Eind december 1946 keerde ze pas weer terug naar Indië – haar man was al eerder teruggekeerd. Vanaf juni 1947 was zij hoofd van de afdeling Sociale Personeelszorg van Batavia. Na een jaar moest ze deze betrekking – haar eerste bezoldigde baan – neerleggen: de ziekte van een van haar kinderen dwong haar naar Nederland terug te keren. Diep teleurgesteld over de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 keerde ze het openbare leven de rug toe. In 1955, een jaar na de dood van haar man, besloot ze weer als onderwijzeres aan het werk te gaan. Dit bleef ze doen tot haar zeventigste verjaardag in 1968. Na haar pensioen genoot ze van haar kleinkinderen. Zoals ze zelf zei, haalde ze, nu ze eindelijk tijd had, ‘de schade in’. En ze kreeg ook de tijd, want ze stierf op de hoge leeftijd van 94 jaar.