Kasteel Groeneveld
Kasteel Groeneveld is een zogeheten buitenplaats, een zomerverblijf dat rijke Amsterdammers in de 17e en 18e eeuw bouwden om de stad te ontvluchten en hun rijkdom te etaleren. De eigenaren van Groeneveld behoorden tot de bestuurlijke en commerciële top van Amsterdam. Zij verdienden hun geld voornamelijk in de koloniën.
In 1730 kocht Arend van der Waeyen (1685-1767) het landgoed Groeneveld met het bijbehorende, toen bijna twintig jaar oude herenhuis met koetshuis en oranjerie. Dat had toen nog meer weg van een Amsterdams grachtenpand dan van het tegenwoordige kasteel. Van der Waeyen was bestuurder (bewindhebber) van de West-Indische Compagnie (1621-1792) en actief in de slavenhandel tussen Elmina en Suriname. Elmina was een Nederlandse kolonie op de West-Afrikaanse Goudkust, het huidige Ghana. Van daar verscheepten de Nederlanders de tot slaven gedegradeerde Afrikanen, opeengepakt in de scheepsruimen, naar onder andere Suriname, de belangrijkste Nederlandse plantagekolonie in Zuid-Amerika. Daar beulden de Nederlandse plantage-eigenaren hen af op hun plantages waar zij landbouwproducten voor de Europese markt, zoals suiker, produceerden. Deze letterlijk mensonterende slavenhandel en -arbeid werd in het 17e en 18e eeuwse Europa gerechtvaardigd met een beroep op kerk, ras en beschaving.
Van der Waeyen verkocht Huize Groeneveld, zoals het toen voor het eerst werd genoemd, al na vijf jaar aan Cornelis Hasselaer (1674-1737). Ook Hasselaer vergaarde zijn fortuin in de koloniën, maar dan in Azië. Hij klom op tot directeur-generaal van de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) in Batavia. Maar daarna zette de VOC hem aan de dijk wegens verregaande corruptie. In 1735 kocht hij Groeneveld, waarvan hij slechts tot zijn dood twee jaar later plezier had. Het was zijn zoon Pieter (1720-1796) die huize Groeneveld min of meer zijn huidige aanzien gaf. Dat kostte hem het familiekapitaal zodat hij het huis in 1755 moest verkopen. Als een berooid man vertrok hij naar Oost-Indië, maar in 1771 keerde hij met een vermogen terug. Dit dankte hij onder meer aan zijn huwelijk met Grietje Mossel, de 14-jarige dochter van de gouverneur-generaal. Die bezorgde hem een lucratieve bestuurspost en liet zijn dochter bovendien een immens vermogen na. Terug in Nederland kocht hij Groeneveld opnieuw. Zij erven verkochten het huis in 1797 aan jhr. mr. Joan Huydecoper van Maarsseveen – de latere man van Johanna Louisa van Tets die villa Buitenzorg liet bouwen. Joan Huydecoper (1769-1836) trok nooit overzee, maar bezat wel aandelen in plantages (en was dus slaveneigenaar) in de vroegere Nederlandse koloniën Berbice en Demerary (Brits-Guyana). Als directeur van de Nederlandse Bank (1817-1836) had hij ook direct bemoeienis met het bestuur van de Surinaamse plantages. Ook zijn voorouders waren vanaf het allereerste begin betrokken bij de handel op Azië, Amerika en Afrika. Na de Tweede Wereldoorlog bewoonde een kunstenaarskolonie Groeneveld tot Staatsbosbeheer zich er in 1982 over ontfermde.
Binnen in het gebouw, nu expositieruimte, herinnert niets aan het koloniale verleden. Aan de buitenzijde sieren echter twee opmerkelijke beelden het wapenschild van de Hasselaers dat daar na de restauratie is geplaatst. De beelden zijn hoogst waarschijnlijk gemaakt door de beeldhouwer Jan van Logteren (1708-1745) in opdracht van Arent van der Waeyen. Over wat de beelden voorstellen lopen de meningen uiteen. Sommigen houden het op beelden van ‘moren’ ofwel tot slaaf gemaakte Afrikanen, wat zou passen bij de slavenhandel van Van der Waeyen. Anderen menen dat hier twee werelddelen worden verbeeld: links Azië (wierookvat en palm) en rechts Amerika (knots, boog en verentooi; de laatste twee elementen zijn ook terug te vinden in het wapen van Suriname). Anderen stellen dat de beelden de Verenigde Oost-Indische Compagnie (actief in Azië) en de West-Indische Compagnie (actief in Afrika en Amerika) voorstellen. Maar waarom zou Van der Waeyen die bestuurder was van de WIC en handelde op Afrika en Amerika een beeld van de VOC hebben besteld? Dat Groeneveld getooid is met de verbeelding van het Nederlandse koloniale verleden, daaraan twijfelt echter niemand.