Quirine Magtilde Gastmann-Wichers (1861-1938)
Jonkvrouw Quirine Magtilde Gastmann-Wichers (1861-1938) stamt uit een Groningse familie. Zij wordt in Vlissingen geboren waar haar vader, die marineofficier was, gestationeerd was. In 1863 vertrekt haar vader , inmiddels kapitein-luitenant-ter-zee voor drie en een half jaar naar ‘de Oost’. Haar vader die het tot vice-admiraal schopt, overlijdt in 1877. Het jaar daarop gaat Mathilde naar Elburg waar ze onderwijs volgt aan het Instituut van Kinsbergen. Daarna haalt ze nog verschillende LO akten en is een van de eerste vrouwen uit haar kring die onderwijzeres worden. In 1893 trouwt ze met mr. Albert Ludwig Eduard Gastmann, een weduwnaar met drie kleine kinderen. Zij vertrekken in dat zelfde jaar met twee kinderen naar Nederlands-Indië waar haar man is benoemd tot voorzitter van de Landraden van Tegal en Pamelang. Hij maakt snel carrière en wordt in 1899 benoemd tot president van de Raad van Justitie in Batavia. Mathilde vertrekt in 1900 met de kinderen naar Nederland in verband met hun verdere schoolopleiding. Als de kinderen het huis uit zijn, keert ze weer terug naar haar man in Nederlands-Indië. In 1909 wordt hij benoemd tot president van de beide Hooge Gerechtshoven van Nederlands-Indië. Mathilde houdt zich bezig met liefdadigheid en is betrokken bij het inzamelen van gelden voor een huldeblijk voor de geboorte van prinses Juliana. De gelden worden, mede door haar toedoen, door koningin Wilhelmina bestemd voor de bestrijding van de lepra in Indië. Met de gelden wordt een leprozerie gebouwd in Kelet (Midden-Java) ten behoeve waarvan in 1910 de Vereniging het Oranje Kruis, Nationale Bond ter Bestrijding der Melaatschheid in Nederlandsch Oost-Indië wordt opgericht. Mathilde is een van de oprichters, tevens vice-presidente. In 1912 vertrekt het echtpaar Gastmann weer naar Nederland waar ze gaan wonen in Vaasen. Later, van 1918 tot 1922, woont Mathilde, inmiddels weduwe geworden, in Heerde. In 1914 koopt ze het landgoed Heidebeek bij Heerde aan voor de opvang van lepra patiënten. Zij zorgde via de Nederlandse Vereniging ter bestrijding der Melaatschheid er voor dat het geld voor de bouw van sanatorium Heidebeek er kwam: 24.000 gulden en 20.000 gulden voor de exploitatie van de eerste jaren. Onder anderen August Janssen en zijn moeder de weduwe van Peter Wilhelm Janssen (1821-1903), die in 1869 samen met J. Nienhuys de Delimaatschappij oprichtte voor de tabakscultuur op Sumatra, schonken elk 10.000 gulden (zie de koloniale wandeling Baarn). Het wordt geen succes. Door geldgebrek en gebrek aan patiënten wordt het sanatorium in 1932 gesloten. Als Mathilde in 1938 overlijdt, worden terrein en gebouwen verhuurd aan de Heerdenaar J.W. Veltman, die er een pension vestigt. De situatie verandert pas na de Tweede Wereldoorlog. Tussen 1946 en 1966 komen ongeveer 300.000 mensen uit ‘de Oost’ naar Nederland en tussen 1960 en 1975 nog eens 180.000 uit ‘de West’ (Suriname en de Nederlandse Antillen). Met name vanuit ‘de Oost’ reizen ook tientallen leprapatiënten mee. In mei 1950 wordt de Stichting Q.M. Gastmann-Wichers opgericht om de verzorging van deze lepra patiënten op zich te nemen. Op 30 oktober 1950 arriveren de eerste vier vrouwelijke patiënten in Heidebeek. Aan de activiteiten wordt zo weinig mogelijk ruchtbaarheid gegeven. Ook niet als er later nog verschillende gebouwen bijkomen. Die zijn nodig vanwege de groei van het aantal patiënten, naar vijftig in de ‘topjaren’ 1955-1957, met dan acht personeelsleden. Gaandeweg neemt het aantal patiënten af. Midden jaren zestig zijn het er nog zo’n 22 over en op 1 januari 1970 zijn er nog dertien. In 1972 sluit Heidebeek als de laatste patiënten onderdak hebben gekregen in het verzorgingshuis Zandhove in Zwolle. Een jaar later gaat het hele complex voor 470.000 gulden over in handen van Jeugd met een Opdracht.