KOLONIALE WANDELING ZWOLLE

Handelaren, bestuursambtenaren en slavenhouders

De stad Zwolle staat niet bekend om haar koloniale verleden. Toch waren er in de eerste helft van de 19de eeuw vooraanstaande Zwollenaren die of handel dreven met Nederlands-Indië of bestuursambtenaar waren op Java en Celebes. Niet alleen in Indië, maar ook in Elmina aan de Goudkust, het tegenwoordige Ghana, waren Zwollenaren betrokken bij de handel, waaronder de slavenhandel, en hielden ze zelf slaven. Sommigen namen hun trouwe ‘bedienden’ (lees slaafgemaakten) mee naar Nederland waar ze hun ‘diensten’ aan hun meesters voortzetten. In Zwolle hebben zeker twee slaafgemaakten gewoond en gewerkt.

Lengte wandeling:
16 km
Start- en eindpunt:
Station Zwolle
Parkeerplaats:
Station Zwolle

Horeca:
In de stad en op de Agnietenberg

Ook geschikt voor andere GPX apparaten

De route

  1. Aangekomen op station Zwolle neem je uitgang aan de stadzijde. Je loopt de Stationstraat in, richting centrum van de stad. Aan het eind van deze straat staat rechts op de hoek met de Burgemeester van Royensingel een kantoorgebouw voorzien van een balkon op zuilen waar boven een gevelsteen met de tekst: Bank Doyer & Kalff. De bank werd opgericht in 1825 en bestaat nog steeds als specialist in edelmetalen. In 1846 richtten Doyer & Kalff een rederij op. De schepen werden vooral ingezet bij de koloniale zeilvaart. .
  1. Steek via het zebrapad de weg over naar de gracht. Sla links af en neem de eerste straat rechts, de Luttekestraat. Loop deze winkelstraat in en sla de tweede straat links in, de Kamperstraat die met een bocht naar rechts overgaat in de Korte Kamperstraat. Op nummer 10 staat het imposante voormalige woonhuis van Jacob Pieter van Braam (1737-1803). Hij is kapitein geweest op schepen van de VOC van 1764 tot 1776.
  1. Loop de Korte Kamperstraat uit die uitkomt op de Melkmarkt. Hier linksaf en vervolgens rechts het Rode Torenplein oplopen, langs het hotel. Aan je linkerhand zie je de Hofvliet villa liggen. Daar lag de voormalige scheepstimmerwerf van Van Goor. Na de fietsparkeerplaats rechtsaf de Nieuwstraat.
  1. Deze straat niet inlopen. In deze straat , nummer niet bekend, woonde in 1820 Rijck van Prehn (1779-1843). Hij bekleedde diverse bestuurlijke functies in het voormalig Nederlands-Indië onder Daendels. Bij terugkeer van het Nederlands gezag in 1816 werd Prehn in 1817 benoemd tot resident van Soerakarta. Hij kreeg gezondheidsproblemen en besloot in 1820 terug te gaan naar Nederland. Onderweg naar Batavia kreeg hij bericht dat hij geschorst was, verdacht van corruptie.
  1. Sla de eerste straat links in, de Waterstraat en vervolgens de eerste straat rechts, de Bitterstraat. Je loopt nu door het Aldo van Eyckplan dat in de jaren 70 van de vorige eeuw werd gerealiseerd. Loop de Bitterstraat helemaal uit tot aan de Steenstraat. Sla hier linksaf en meteen weer rechts het Aplein op lopen. Aan het eind van deze straat linksaf. Sla direct rechtsaf naar het Meerminnenplein.
  1. Loop rechtdoor over het Broerenkerkplein naar Van der Velden boeken die gehuisvest is in de voormalige Broerenkerk. Neem een kijkje binnen. Dat is de moeite waard. Na het ronden van het terras voor de boekhandel linksaf en aan het einde van deze straat rechtsaf langs de oude stadsmuur. Je komt uit op de Diezerstraat. Hier linksaf, bij de verkeerslichten oversteken. Hier rechtsaf en met een linkse bocht De Thomas à Kempisstraat inlopen. Rechts ligt de Indische buurt. Je kunt ook een stukje van de Celebesstraat lopen parallel aan de Thomas à Kempisstraat. Rechtdoor blijven lopen tot aan de Ceintuurbaan. .
  1. Loop door de tunnel onder de Ceintuurbaan. Je komt uit op de Meppelerstraatweg die overgaat in de oude Meppelerweg. Loop door tot aan de verkeerslichten. Hier linksaf. Steek de weg over en loop de Haersterveerweg in. Bij keuzewandelpunt J70 rechtsaf. Je loopt het parkeerterrein van een sportvereniging op. Houd links aan, loop langs een stenen picknicktafel naar het bos bij het pad met een blauwe pijl. Volg het zandpad dat over een heuveltje loopt. Aan het eind van de heuvel linksaf (negeer de blauwe pijl) en loop door tot je in een weiland komt met een vijver. .
  1. Steek het weiland rechts aanhoudend schuin over tot je rechts een pad ziet. Volg dit pad tot een Y-splitsing. Rechts aanhouden en dit pad volgen tot je weer uitkomt op de Haersterveerweg. Hier rechtsaf slaan. Loop deze weg helemaal uit tot aan de Vecht. Agnietenberg restaurant en camping links laten liggen. Loop door tot je bij een pontje komt om de Vecht over te steken. Het pontje is van 1 mei tot 1 oktober in de vaart en wordt door vrijwilligers bediend. Het is een van de laatste hand getrokken pontjes in Nederland.
  1. Eenmaal aan de overkant zie je rechts het landgoed Huize Arnichem (Doornweg 17)liggen. Een prachtig vrijstaand landhuis aan de oevers van de Vecht. Ruim 125 jaar in het bezit geweest van het Zwolse patriciërs geslacht Tobias. De eerste helft van de 19de eeuw woonde Joan Hendrik Tobias (1783-1857) er als hij weer eens uit Indië in het vaderland was. Het pand wordt nu bewoond door barones van Dedem.
  1. Loop aan de overkant van de Vecht het klinkerpad op, de Doornweg. Na 10 meter rechts af tussen huizen door en dan linksaf het pad met wit/rode markering volgen. Volg dit pad dat met een bocht naar links naar de provinciale weg voert. Tien meter voor de provinciale weg, aan de rand van de buitenplaats, ligt rechts het graf van Lepejou geboren in Celebes in het voormalige Nederlands-Indië. Hij werd door Joan Hendrik Tobias (1783-1857) meegenomen naar Nederland.
  1. Loop terug naar het veer via het pad in de Hof van Haerst, parallel aan de weg. Het pad komt uit op het pad naar het veer. Neem het pontje terug naar de Haersterveerweg. Loop tot het restaurant De Agnietenberg. Hier schreef Thomas à Kempis begin 15de eeuw De navolging van Christus. Sla de eerste weg links in, de Bergkloosterweg. Er loopt een wandelpad over de begraafplaatsen Bergklooster en Kranenburg.
  1. Loop rechtdoor door het hek de begraafplaats Bergklooster op. Sla het derde pad rechts in na het bordje voetpad Kranenburg. Aan het eind van dit pad door een hek en rechts aanhouden. Dit pad uitlopen tot je rechts door de bomen een grasveld met vijver ziet. Loop door tot een kruising en neem het pad naar rechts. Dit pad komt uit op de ingang van begraafplaats Kranenburg. Verlaat de ingang rechts door het hek en loop deze laan uit langs het uitvaartcentrum links tot aan de grote weg.
  1. De weg oversteken over het zebrapad pad links. Aan de overkant rechtsaf langs de weg lopen tot net voor de verkeerslichten. Het pad links inlopen en met een bocht naar links het gemeentebos Zwolle inlopen. Aan het eind van deze weg ligt rechts het herinneringsbos. Hierna rechtsaf, de rotonde recht oversteken en bij de volgende oversteekplaats de weg oversteken en rechtsaf de tunnel onder de Ceintuurbaan oversteken. Aan de overkant naar de Molen toelopen en net daarvoor links af slaan en vervolgens weer rechts de Brederostraat inlopen.
  1. Sla de tweede straat rechts in, de Tesselschadestraat, en loop door tot de Vondelkade. Hier linksaf slaan. Loop door tot de Wipstrikkerallee. De weg oversteken via het zebrapad. Aan de overkant rechtsaf en even verder linksaf de Rhijnvis Feithlaan inlopen tot aan de Bagijnesingel. Hier linksaf slaan, de brug oversteken, langs Groot Weezenland lopen en vervolgens rechts over het kerkbrugje lopen. Links afslaan de Wihelminasingel inlopen. Tweede straat rechts, de Wolweverstraat inslaan.
  1. Op Wolweverstraat nummer 9 bevindt zich het Doopsgezinde Kerkgebouw. In dit gebouw wordt sinds 1638 gekerkt. Het is een schuilkerk geweest en dat is nog steeds te zien. De doopsgezinde predikant Assuerus Doyer (1758-1838) is hier vanaf 1795 tot aan zijn dood predikant geweest. Hij was de grootvader van Huibert Doyer (1829-1859) die als handelsagent van Rijckevorsel naar de Goudkust ging. .
  1. Op de hoek Wolweverstraat en de Gasthuisstraat staat links een gebouw met in de gevel Doyer & Van Deventer likeurstokerij (ook weer familie van) met het jaartal van oprichting 1814 en het jaartal 1866 de nieuwbouw van de fabriek erop. Loop van het Gasthuisplein naar het Grote Kerkplein. Loop langs de groene engel en de kerk en sla linksaf de Luttekestraat in. Aan het eind linksaf De Burgemeester van Royensingel oplopen tot aan de Stationsweg. Hier rechtsaf naar het station. Einde van deze koloniale erfgoedwandeling.

Bank Doyer & Kalff


Rederij Doyer & Kalff

In 1846 richtten deze compagnons een rederij op. De schepen werden vooral ingezet bij de koloniale zeilvaart naar Nederlands-Indië. De opkomst van de textielindustrie en de groei van de Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM) maakten dat investering in zeilschepen een aantrekkelijke zaak werd geacht. De NHM werd in 1824 opgericht door koning Willem 1 met het doel na het failliet gaan van de VOC de handelsrelaties tussen Nederland en de overzeese gebieden uit te bouwen. De Indische producten die hun schepen vervoerden gingen rechtstreeks naar Amsterdam en deden Zwolle niet aan. Tussen 1855 en 1871 hebben er dertien schepen voor Doyer & Kalff gevaren waarvan er drie vergingen met man en muis en vier verongelukten zonder slachtoffers. De algemene malaise in de zeilvaart na 1857 was een reden om de vloot geleidelijk af te bouwen en gezonken schepen niet te vervangen. Zes van de schepen werden gebouwd door scheepstimmerman Willem Roelof Van Goor. De werf van Van Goor die vanaf 1852 tot 1921 bleef bestaan, was een echte scheepstimmerwerf, men bouwde geen stalen schepen, wel platbodems, zeilboten en roeiboten. De scheepstimmerwerf lag aan het Zwolse Ondiep, op de hoek van het Zwartewater en de Achtergracht, ongeveer op de plek waar nu de Hofvlietbrug ligt. De vele bochten en het snel dicht vriezen in de winter van het smalle Zwarte Water maakten dat de werf niet kon concurreren met het beter gelegen Harlingen. Maar vooral ook omdat transport van textiel uit Twente naar Amsterdam inmiddels per spoor of via de gereedgekomen Twentse kanalen over Deventer eenvoudiger was. Binnenvaart naar Zwolle was voor dit doel niet handig meer. In 1859 was het perspectief voor Zwolle als bouwplaats voor zeeschepen definitief verdwenen. De werf richtte zich weer als vanouds op de bouw en reparatie van houten pramen en tjalken.

Ingang huis van admiraal Jacob Pieter van Braam


Jacob Pieter van Braam (1737-1803)

Jacob Pieter van Braam trad in 1748 als adelborst in dienst bij de Admiraliteit van Amsterdam, de grootste van de vijf admiraliteiten marines ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In 1751 werd hij gevangengenomen door de Barbarijse zeerovers. Het waren Berbers, Noord-Afrikaanse zeerovers die vooral in de 17de eeuw bekend stonden als de schrik van de Middellandse Zee. Het fregat ‘Huis in het Bosch’, waarop Van Braam voer strandde als gevolg van een hevige storm op de Marokkaanse kust. De bemanning werd gevangengenomen. Daarna wachtte hem – zoals indertijd vele honderden Europese zeelieden – een bestaan in slavernij. Pas een klein jaar later, in november 1752, werd hij samen met anderen na betaling van losgeld in het kader van een vredesverdrag vrijgelaten. Gedurende zijn gevangenschap leerde hij mogelijk Arabisch; in een van de latere scheepsjournalen, bevindt zich in ieder geval een catalogus met zestien boekentitels in die taal. Ondanks een opeenvolgende reeks vaartochten naar de Middellandse Zee en West-Indië bleef promotie voor de inmiddels 27-jarige Van Braam achterwege. Hij besloot daarom het roer te wenden en trad in 1764 in de functie van kapitein in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), dit met instemming van de Admiraliteit, die hem behoud van rang en titel toestond. Deze beslissing zal ongetwijfeld ook te maken hebben gehad met het financiële voordeel dat in de koloniën viel te behalen. In 1786 keerde hij terug naar Nederland en trad hij weer in dienst van de Admiraliteit. Hij liet een woonhuis bouwen aan de Korte Kamperstraat 10 in Zwolle waar hij vanaf 1788 woonde. In de zomermaanden verbleef hij op het buiten ‘Ittersum’. In 1792 werd Van Braam aangesteld als vice-admiraal. Na de overgang van het korps in het Comité der Marine door het nieuwe Bataafse bewind, op 27 maart 1795, meende hij ‘van alle verder betrekkingen tot de marine ontslaagen’ te zijn. Zijn dienstverband bij de marine werd, evenals dat van alle anderen, op 17 februari 1795 van dat jaar van staatswege beëindigd. Hij bleef in Zwolle wonen waar hij in de zomer van 1803 op 65-jarige leeftijd overleed.

Het proces van Rijck van Prehn


Rijck van Prehn (1779-1843)

Rijck van Prehn werd op 17 maart 1779 in Zwolle geboren. Zijn vader was toen majoor bij het 2de bataljon van het infanterieregiment Erfprins Oranje. Rijcks grootvader was als adelborst voor de VOC naar de Kaap Goede Hoop gegaan. Rijck werd in 1793 benoemd tot vaandrig in het regiment van zijn vader, maar evenals zijn vader verliet hij de dienst na de revolutie van 1795. Hij bleef tot 1807 ambteloos en vertrok in dat jaar als officier van de staf van gouverneur-generaal Daendels naar Java. Na diverse bestuurlijke functies onder Daendels, die van 1807-1810 gouverneur-generaal was, werd hij na de overgave van Java aan de Britten ontslagen en trok hij zich terug op het landgoed Tjileboet in de residentie Buitenzorg. Rijck van Prehn trouwde in 1810 met Christina Elisabeth Wiese (1795-1839), dochter van Gustaaf Willem Wiese en Catharina Gasparina Beylon en oomzegger van gouverneur-generaal A.H.Wiese. Hierdoor was hij geparenteerd aan de oude invloedrijke families van Batavia. Bij terugkeer van het Nederlands gezag in 1816 werd Prehn in 1817 benoemd tot resident aan het hof van de Soesoehoenan in Soerakarta in Midden-Java. Hij kreeg gezondheidsproblemen en besloot in 1820 terug te gaan naar Nederland. Onderweg naar Batavia kreeg hij bericht dat hij was geschorst. Hij werd beschuldigd van omkoping en machtsmisbruik samen met tolk-vertaler Johannes Winter. Het tweetal stond terecht voor het Hooggerechtshof van Nederlands-Indië en werd schuldig bevonden. Hij bleef op Java tot na zijn veroordeling in december 1820. Daarna kon hij vertrekken naar het moederland. Na terugkomst in Nederland vestigde hij zich in Zwolle. Eerst in de Nieuwstraat, later kocht hij een woonhuis in de Koestraat. Hij heeft zich jaren ingespannen om eerherstel te krijgen. Tevergeefs.

Landgoed Arnichem van de familie Tobias


Joan Hendrik Tobias (1783-1857)

Joan Hendrik Tobias werd geboren op 12 november 1783 te Zwolle als zoon van Herman Antony Tobias en Catharina Thomassen à Thuessink. Hij was een telg uit een vooraanstaand Zwols geslacht. De familie maakte in de 17de en 18de eeuw vrijwel ononderbroken deel uit van de magistratuur en het stadsbestuur en bekleedde tal van overheidsambten. Ze behoorden tot de rijkste Zwolse geslachten. Joan Hendrik was na een korte studie rechten, die hij in 1802 met een promotie afsloot aan de hogeschool van Harderwijk, vrijwel direct naar de Oost vertrokken. Hoewel de VOC officieel was opgeheven, werd het eilandenrijk aanvankelijk nog geheel en al onder het compagniestelsel beheerd. Hij trouwde op 22 jarige leeftijd in 1806 in Makassar met de ongeveer zes jaar oudere Elisabeth Johanna Maria Rosenquist. Het huwelijk was geen succes en bleef kinderloos. Toch heeft Joan Hendrik in Indië vermoedelijk een kind voortgebracht. Dat valt af te leiden uit het opmerkelijke gegeven dat hij in 1810 een -naar zijn zeggen- zoon van een tweetal vrijgemaakte slaafgemaakten, die als huisbedienden bij hem hebben gewerkt, wettig adopteerde. De adoptie werd vastgelegd in een op 23 juni 1810 te Makassar opgemaakt document, waarin Tobias verklaarde genegen te zijn, ‘ ten heijligen doop te presenteren, het zoontje van een vrijgegeven manslaaf, genaamd Pluto van Boegis geboren op 17 augustus 1808 met de namen Herman Jacob Willem Jansen, verwekt bij des Edelen comparants vrijgegeven slavin, genaamd Thalia van Sumbawa’. Joan Hendrik zou bij de doopceremonie zelf als getuige optreden, terwijl hij tevens beloofde het bijna tweejarige jongetje tot zijn mondige jaren te zullen opvoeden, en te alimenteren en in de christelijke hervormde religie te zullen onderwijzen, ofte laten onderwijzen. Tobias maakte nog een mooie carrière . Hij schopte het tot president van de hoge raad van justitie in Soerabaja in 1819. In 1826 werd hij eervol ontslagen van al zijn functies en vertrok hij naar Nederland. In 1841 ging hij weer terug naar Indië. Hij overleed in 1857 in Buitenzorg.

Graf van Lepejou


Lepejou

De Indonesiër Lepejou werd door Jacob Hendrik Tobias in het begin van de 19de eeuw, waarschijnlijk als bediende, meegenomen naar Nederland. Het hoe, wat en waarom is onbekend. Het enige dat vaststaat is dat Lepejou begraven werd in de tuin rond het landgoed Arnichem van de familie Tobias. Hij stierf in Zwolle in 1828. Op de zandstenen zerk op zijn graf staan Latijnse inscripties. In het Nederlands vertaald staat er: ‘Lepejou, die ook Apollo wordt genoemd, geboren op het eiland Celebes en gestorven op 23 juli 1828’. De achterkant van de zerk is voorzien van de tekst: ‘toegewijd aan de zeer trouwe dienaar door zijn dankbare meester, die hem altijd zal gedenken’. Boven deze beide opschriften zijn in het Arabisch de woorden Allahu Akbar (God is groot) gegrift. Naast deze stenen archiefstukken is de enige andere historische bron een overlijdensacte van de burgerlijke stand te Zwolle. Op 24 juli 1828 deed stadssecretaris Willem Tobias, de jongste broer van Joan Hendrik, samen met Lulolf Nieuwhout Schuurman, die bij de secretarie werkte, aangifte dat de circa 23 jarige Lepejou, bediende van de heer Joan Hendrik Tobias, oud ambtenaar in Nederlandsch -Indië, ongehuwd, geboren van Boegis een dag eerder in een huis in de Bloemendalstraat was overleden. Het was niet gepast een moslim op een christelijke begraafplaats ter aarde te bestellen. Daarom zal Tobias gekozen hebben voor een eenzaam graf aan de rand van zijn nieuwe bosaanleg op zijn buitenplaats.

Fort Elmina


Huibert Doyer (1829-1859)

In maart 1857 vertrekt Huibert Doyer (1829-1859), handelsagent van de firma Rijckevorsel uit Rotterdam, met zijn vierjarig dochtertje Petronella Betsy (1852-1906) en haar Afrikaanse verzorger per schip vanuit Elmina naar Nederland. Elmina gelegen aan de vroegere Goudkust, nu Ghana, was de eerste Europese nederzetting in West-Afrika. Het fort werd in 1482 door de Portugezen gebouwd. De Hollanders hebben vanaf het einde van de 16de eeuw geprobeerd om Elmina te veroveren. Dat lukte pas in 1637. Elmina ontwikkelde zich in de 17de en 18de eeuw tot het centrum van de goud- en slavenhandel van de West-Indische Compagnie. Als Huibert in augustus van dat jaar weer vertrekt naar Elmina laat hij zijn dochtertje achter bij zijn broer Assuerus Doyer (1825-1888). Zij wordt in het gezin van zijn broer opgenomen. Haar moeder, Betsy Welzing, overleed veertien dagen na haar geboorte. Zij was een tapoeyer, een kind van een witte vader en een Afrikaanse moeder. Ook de Afrikaanse jongen die zijn dochtertje verzorgde tijdens de reis naar Holland, wordt niet mee terug genomen naar Elmina. Hij was waarschijnlijk een tot slaafgemaakte van Huibert Doyer. De handel in slaven was in 1814 verboden, maar het houden van slaven niet. De tot slaafgemaakten waren bedoeld voor de illegale handel en voor de handelshuizen zelf waar ze als ‘arbeiders’ worden gebruikt. In Afrika was het niet verboden om slaven te houden en te kopen zolang de handelskantoren maar op het grondgebied van lokale Afrikaanse vorsten stonden, zo ook Huibert Doyer. De Rotterdamse zakenman Lodewijk Kerdijk die in 1857/1858 langs de kust van West Afrika reisde en een reisjournaal bijhield, vertelt hoe Doyer daar woonde. ‘Het huis waar Doyer in woont is groot en van steen. Het onderste gedeelte doet dienst als pakhuis en een paar vertrekken voor de negers. De eerste verdieping is het eigenlijke woonhuis. Het vormt een vierkant met binnenplaats. Over de hele breedte van het huis aan de straatzijde bevindt zich een galerij. Doyer is een van de meest zindelijke mensen die ik ken. Hoe hij achter die negers zit, en ze laat poetsen tot zij groen en geel worden is de moeite waard te zien en hoort men hem steeds Naimashang (spreek uit Neem-is-an) en Mhaihshaung(spreek uit Mei-zang) roepen, zijn twee schoonmakende beschermengelen, om maar eeuwig te poetsen’. Huibert Doyer is na het overlijden van Betsy Welzing voor de tweede keer een Afrikaans huwelijk aangegaan met Caroline Rühle. Uit dit huwelijk wordt een zoon Jacob geboren, die na de dood van zijn vader in 1859 naar Nederland wordt gestuurd en opgenomen in het gezin van Derk Doijer, een broer van Huibert. Huibert zelf komt om bij een tragisch ongeluk. In de branding voor de kust van Elmina slaat de boot waarin hij zit om. Hij sterft aan zijn verwondingen, dertig jaar oud.

Likeurstokerij Doyer & Van Deventer


Likeurstokerij Doyer & Van Deventer

Op de hoek Wolweverstraat en de Gasthuisstraat staat links een gebouw met in de gevel Doyer & Van Deventer likeurstokerij (ook weer familie van) met het jaartal van oprichting 1814 en het jaartal 1866 de nieuwbouw van de fabriek erop.

Bronnen
https://nl.wikipedia.org/wiki/Jacob_Pieter_van_Braam#mw-head
Otto van der Meij, Braam, Jacob Pieter van, in: Biografisch Woordenboek van Nederland URL: http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1780-1830/lemmata/data/Braam [04/07/2018]
Kees Briët, Het proces van Rijck van Prehn en Johannes Wilhelmus Winter. Een bijzondere zaak voor het Hooggerechtshof in Nederlands-Indië 1820 (2013)
Jan ten Hove, Joan Hendrik Tobias. Ambtenaar in Nederlands-Indië in Overijsselaars buiten de landsgrenzen, Themanummer Overijsselse Historische bijdragen 136, 2021.
Niek Joosse, Afrikaanse droom. De handel van Henry P. Kerdijk en Lodewijk Pincoffs in Afrika(1857-18769), Master Thesis , Erasmus Universiteit, 2016.
Lodewijk Kerdijk, Reisjournaal West-Afrika 1857/1858, opnieuw uitgegeven door Interbook International.B.V. Schiedam 1978
Collectie Overijssel, familie archief Van Rees, toegang 1529, inv. 40.