KOLONIALE WANDELING BREDA

Van Kasteel tot Kwatta

Breda is vanouds een belangrijke Nederlandse garnizoensstad. En het is de bakermat van het Nederlandse en koloniale officierskorps. Dat heeft zijn sporen nagelaten in de stad. Zelfs de Kwatta chocolade – inderdaad verbonden met de plantage Kwatta en de Kwattaweg in Suriname – werd verkocht met soldaten als reclamemateriaal. Deze wandeling voert door de oude binnenstad naar het Mastbos ten zuiden van Breda en weer terug langs de Mark naar het station.

Lengte wandeling:
14-17 km
Start- en eindpunt:
Station Breda
Parkeerplaats:
P&R Transferium Spoorstraat

Horeca:
In de stad
Musea:
Stedelijk Museum Breda (di-zo)
Koningin Wilhelmina Paviljoen: Expo Kasteel van Breda en Historische Verzameling KMA (alleen dinsdag)

Ook geschikt voor andere GPX apparaten

De route

Moluks Monument

  1. Volg op het station Breda richting centrum. Met je rug naar de stationsuitgang het stationsplein oversteken en min of meer rechtdoor, de Willemstraat inlopen. Je komt uit bij het riviertje de Mark. Neem de brug over de Mark die naar het Stadspark Valkenberg leidt. In het park eerst rechtdoor en dan met de bocht mee naar rechts. Je passeert een beeld van moeder met kind (mei 1940). Bij de stenen bank links aanhouden. Vervolgens vind je in de linkerhoek van het park het Molukse monument dat de komst van krap 4.000 Molukse KNIL-militairen met hun gezinnen naar Nederland herdenkt.  
  1. Na het monument het park uitlopen en linksaf, Catharinastraat, in de richting van het Stedelijk Museum Breda. Aan het eind van de Catharinastraat linksaf, de verkeersweg oversteken en je komt uit in de Boschstraat. Aan de Boschstraat 22 vind je het Stedelijk Museum Breda. Hier zijn in de nieuwe vaste expositie nogal wat relikwieën te vinden van de vroegere Kwattafabriek.
  1. Na een eventueel museumbezoek teruglopen en de verkeersweg weer oversteken, 25 meter rechtdoor en dan linksaf, Veemarktstraat. Daarna de eerste straat rechts: Sint Annastraat, vervolgens de eerste straat links Catharinastraat en dan de eerste straat rechts Kasteelplein. Dat straatje brengt je tot de gracht die om het Kasteel van Breda loopt. Op dit kasteel werd in 1667 de Vrede van Breda getekend. Dit vredesverdrag bepaalde voor eeuwen de toekomst van Suriname.

Christiaan Snouck Hurgonje 1902

  1. Loop terug langs het Koningin Wilhelmina Paviljoenen (rechts). Dit gebouw was oorspronkelijk bedoeld voor de Rijks Hogere Burger School (HBS), te vergelijken met HAVO-VWO. Een van de leerlingen was Christiaan Snouck Hurgronje. Hij zou een beroemde islamgeleerde worden en samen met generaal Van Heutsz een nieuwe aanpak van de Atjehoorlog uitdokteren. In het Koningin Wilhelmina Paviljoen is op dinsdag de expositie Kasteel van Breda en de Historische Verzameling van de KMA te zien.
  1. Na de vroegere HBS rechtsaf, Cingelstraat. Aan het eind rechtsaf, Kraanstraat en bij de T-splitsing rechtsaf, KMA, die je bij de ingang van de Koninklijke Militaire Academie (KMA) brengt. De gebouwen van de officiersopleiding zijn niet vrij toegankelijk.
  1. Loop vanaf de ingang van de KMA terug door de KMA, rechtdoor (laat de brug rechts liggen) en je komt uit op Haven. Op Haven nr. 20 woonde in de 19e eeuw Joseph Gustaaf van Emden. Hij stamde uit een plantersfamilie in Suriname en was de oprichter en eigenaar van de Kwattafabrieken. Deze lagen aan de overzijde van het water (Middellaan-Nijverheidssingel). Ze zijn eind jaren 1970 afgebroken.
  1. Loop de Haven iets verder af en sla dan de eerste steeg links in: Potkanstraat. Sla daarna weer linksaf, Havermarkt en dan rechtsaf, Torenstraat, die je naar de Grote Kerk van Breda brengt. Daar werd in 1709 de latere kolonel en plantage-eigenaar Charles Egon des Langes de Beauveser. De familie betaalde ook een klok voor het klokkenspel van de kerk.
  1. Sla na een bezoek aan de Grote Kerk linksaf en direct weer rechtsaf. Je komt uit op de Grote Markt, waaraan het Stadhuis ligt. Hier resideerde van 1936 tot 1947 burgemeester Bartholomeus van Slobbe, eerder gouverneur van de Nederlandse Antillen.
  1. Loop de Grote Markt verder af en op de tweede viersprong rechtsaf, Ridderstraat. Aan het eind schuin rechtdoor: Nieuwstraat. Aan Nieuwstraat 23, het voormalige Huis Assendelft – nu Hotel Nassau -, vestigde zich in 1770 de oud-gouverneur van Suriname Wigbold Crommelin met zijn gezin en drie slaafgemaakten.
  1. Loop de Nieuwstraat even terug en dan bij nr 21 rechtsaf, Waterstraat. Aan het eind op de viersprong linksaf, Karnemelkstraat. Bij de stoplichten rechtsaf, Ginnekenstraat. Op Ginnekenstraat nr 46 (waar nu een Apple Amac Store is opgetrokken) woonde van 1875 tot 1889 oud KNIL-officier Petrus Albertus Alexander Collard. Hij stond model voor een personage in Multatuli’s beroemde boek Max Havelaar.
  1. Loop de lange Ginnekenstraat helemaal uit. In het rechter hoekhuis op de hoek van het Van Coothplein en de Ginnekenstraat, zie je boven in de gevel het borstbeeld van generaal Petrus Paulus Hermanus van Ham. Hij sneuvelde in 1894 als ondercommandant van de Lombok-expeditie, wat hard aankwam in Breda. Van Ham werd in 1839 geboren in een ander pand dat op deze plaats stond.
  1. Sla het Van Coothplein naar rechts in en vervolgens de eerste straat links: Nieuwe Ginnekenstraat. Aan het eind bij het water (wandelknooppunt 98), naar rechts Marksingel. Met de bocht naar rechts en vervolgens, bij wandelknooppunt 99 linksaf, de Hirdesbrug over. Na de brug naar links, Generaal van der Plaatstraat en vervolgens de eerste straat links: je komt uit bij wandelknooppunt 1. Hier rechtdoor de Michiel de Ruyterstraat in, houd het water aan je linkerhand. Houd bij de Y-splitsing het pad langs het water (de Mark) aan. Houd steeds het water links.
  1. Blijf dit pad langs de Mark voortdurend volgen, tot je uitkomt op een groot kruispunt waar links een autobrug over de Mark voert. Hier de Johan Willem Frisolaan oversteken en aan de overkant de Baronielaan oversteken. Daarna rechtdoor en de brug over. Aan de overzijde van de brug direct rechtsaf langs de Mark: Van der Borchlaan (in de richting van wandelknooppunt 12). Op de T-splitsing rechtsaf de brug over de Mark. Over de brug de eerste straat links: Werfstraat en bij de bosrand rechtsaf, Duivelsbruglaan. Steek de Duivelsbruglaan over en sla het fietspad langs de bosrand naar rechts in in de richting van wandelknooppunt 11. Bij wandelknooppunt 11 rechtdoor tot wandelknooppunt 16. Je komt uit op een kruispunt waar je links aanhoudt over de stoep naar de zebra over de Burgemeester Kerstenslaan die je aan de overkant over het voetpad naar links inslaat. Op Burgemeester Kerstenslaan 8 vind je Villa Salve Viator, gebouwd door Willem H.R. Oxenaar, die werkzaam was in de suikerindustrie op Java.
  1. Loop iets verder langs de Burgemeester Kerstenslaan en dan ter hoogte van de Grieglaan, linksaf, het Mastbos in.  Als maar rechtdoor lopend kom je uit bij wandelknooppunt 17. We maken nu een wandeling door het Mastbos via de wandelknooppunten 4, 5, 84, 88, 76. Je komt het bos uit bij een viersprong (Wandelknooppunt 76). Hier rechtdoor: Doctor Schaepmanlaan
    (Inkorting: wie de wandeling met 3 km wil inkorten laat het Mastbos links liggen en loopt na de villa van Willem Oxenaar verder langs de Burgemeester Kerstenslaan. Op de Y-splitsing rechts aanhouden, Burgemeester de Manlaan (langs de bosrand). Zo kom je ook uit bij wandelknooppunt 76. Daar rechtsaf: Doctor Schaepmanlaan).
  1. Loop de Doctor Schaepmanlaan uit tot het water. Niet de brug oversteken maar rechtsaf, het voetpad langs het water (richting wandelknooppunt 30). Aan het eind (waar het gras begint) buigt het pad naar rechts. Loop langs de parkeerplaats tot je uitkomt op de doorgaande weg: Ruitersboslaan. Hier naar links. Een weg van links negeren en rechtdoor blijven lopen over de Ruitersboslaan. Je kruist een grote autoweg en loopt over twee bruggen. Direct na de tweede brug (wandelknooppunt 3) linksaf, een pad langs het water naar wandelknooppunt 2. Sla na 300 meter het eerste pad naar rechts in over een bruggetje. Aan het eind van het pad oversteken en min of meer rechtdoor: Heuvelbrink.

Graf P.A.A. Collard

  1. Bij de stoplichten rechtdoor Scharenburgstraat. Wat verderop begint links het Mertersempark. Dit park schuin naar links doorsteken. Aan het eind heel even naar links en dan rechts, Sint Maartensstraat. Je komt uit op de Haagweg. Hier linksaf en 50 meter verder is de ingang van Begraafplaats Het Haagveld (hier is ook de ingang van Museum Princenhage). Loop vanaf de Stiltekapel rechtdoor over het pad dat naar de graven voert. Je ziet al snel iets rechts van het pad een zwart gietijzeren praalgraf van Cornelis Jan Wouter van Nahuys (1762-1831) en zijn vrouw Elisabeth Crul (1764-1850). Ons gaat het om het graf van zijn neef, Huibert Gerard baron Nahuys van Burgst (1782-1858), 20 meter verder over het pad bij de heg. Deze Nahuys had een lange carrière achter de rug op Java. Op bijna dezelfde hoogte ligt schuin links van het pad het graf van Petrus Collard, die we al tegenkwamen aan de Ginnekenstraat.
  1. Loop terug naar de ingang van de begraafplaats en daar linksaf in de richting van wandelknooppunt 95. Loop de Haagweg uit tot de T-splitsing. Daar even linksaf en direct weer rechtsaf, nog steeds Haagweg. Blijf de Haagweg volgen. Je kruist een grote verkeersweg (Vincent van Goghstraat). De Haagweg krijgt verderop twee banen en eindigt uiteindelijk bij het water (wandelknooppunt 95). Aan de overkant van het water direct linksaf Nijverheidssingel, richting wandelknooppunt 75.

Muurschildering aan de Middellaan geïnspireerd op Kwatta reclame door Frau Isa (Stadsarchief Breda J.C. van Gurp 2020)

  1. Blijf deze weg volgen. Wat verderop gaat ze over in een voetpad dat naar rechts langs het water voert. Je gaat  de brug met de beelden over en blijft de Nijverheidssingel volgen. Waar de straat overgaat in een fietspad lagen rechts aan de Middellaan tot de jaren 1970 de Kwattafabrieken. Aan het eind van de Nijverheidssingel op de T-splitsing linksaf de brug over. Direct weer rechtsaf, de brug over. Direct na de brug oversteken en linksaf. Direct weer linksaf slaan en dan rechtsaf, de paralelweg langs het spoor die je naar het station brengt.

Van woonoord Vught naar Breda, ca. 1963 (Marcel van den Bergh)


Monument Molukse KNIL-militairen

Bij onze koloniale wandelingen trekken we een streep bij het begin van de Tweede Wereldoorlog. Deze betekende immers het einde van Nederlands-Indië. Toch willen we voor dit monument een uitzondering maken. De Molukse militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch leger, het KNIL, zijn onlosmakelijk verbonden met Nederlands koloniale verleden. Het monument is onthuld op 26 oktober 2024. Het kwam tot stand in overleg met de Molukse gemeenschap in Breda. Het herinnert aan de krap 4.000 Molukse KNIL-militairen en hun vrouwen en kinderen, samen zo’n 12.500 personen, die begin jaren 1950 naar Nederland werden gebracht. Zij waren de hekkensluiters in een lange koloniale geschiedenis. Al sinds de 17e eeuw rekruteerden de Nederlanders Molukse militairen voor hun militaire acties in de Indonesische archipel. Toen in 1830 het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger werd opgericht, kregen Molukse militairen daarin een speciale plaats. Christelijke Molukkers golden als loyaal aan het koloniale gezag. En hun militaire kwaliteiten werden geroemd. Molukse militairen vochten aan Nederlandse zijde bij de verovering van de archipel zoals in Atjeh, tijdens de Tweede Wereldoorlog tegen Japan en van 1945 tot 1949 tegen Indonesische onafhankelijkheidsstrijders. Toen Nederland eind 1949 de soevereiniteit van de onafhankelijke Republiek Indonesië erkende, zaten de Molukse KNIL-militairen klem. Het nieuwe Indonesië bekeek hen met achterdocht, zeker toen op 25 april 1950 Molukkers op Ambon de onafhankelijke Zuid-Molukse Republiek (RMS) uitriepen. De Nederlandse regering had hen niet langer nodig. Uiteindelijk besloot zij de Molukse militairen met hun gezinnen naar Nederland te brengen, als tijdelijke oplossing. Direct na aankomst ontsloeg zij de militairen en bracht hen met hun gezinnen onder in oude interneringskampen, zoals die in Westerbork en Vught. Daar wachtten zij tevergeefs op hun terugkeer naar Ambon. Begin jaren 1960 koos de Nederlandse regering voor een andere koers. De Molukse gezinnen werden in ‘gewone’ Nederlandse steden en wijken gehuisvest. In Breda kwamen de Molukkers in 1963 terecht in de wijk Driesprong.

Reclame materiaal Kwatta (Stedelijk Museum Breda)


Stedelijk Museum Breda 

Het Stedelijk Museum Breda heeft een mooie expositie over de geschiedenis van Breda. In de zaal die gewijd is aan de 19e eeuw is veel aandacht voor de Stoom Cacao- en Chocoladefabriek Kwatta. De fabriek werd in 1883 opgericht door de Bredase banketbakker P.A. de Bont en Joseph Gustaaf van Emden, eigenaar van de cacaoplantage Kwatta in Suriname (zie hierna Van Emden). Het museum geeft een fotografisch beeld hoe de fabriek tot na de Tweede Wereldoorlog groeide en bloeide in de Bredase binnenstad. Het museum toont ook het populaire reclamemateriaal, dat de lucratieve band toont tussen Kwatta en het Nederlandse leger.

Ondertekening vrede van Breda 1667 (Rijksmuseum)


Vrede van Breda

In de Grote Zaal van het kasteel van Breda ondertekenden Nederland en Engeland op 31 juli 1667 de Vrede van Breda. Daarmee kwam een einde aan de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog (1665-1667). Die oorlog was hoofdzakelijk op zee uitgevochten. Inzet waren de Engelse en Nederlandse koloniën en handelsposten. Nederland won die oorlog. De Nederlandse vloot onder Michiel de Ruyter bracht de Britse vloot in Chatham bij Londen een opzienbarende nederlaag toe. Nederland kon de vredesvoorwaarden dan ook naar zijn hand zetten. Het behield de kolonie Suriname, die een Zeeuws eskader in 1667 net had veroverd op de Engelsen. Daarentegen mochten de Engelsen de Nederlandse kolonie Nieuw-Nederland houden, die ze op de Nederlanders hadden veroverd. Die kolonie, met als centrum Nieuw-Amsterdam, nu New York, was in Nederlandse ogen veel minder waard dan Suriname. Van de plantagelandbouw in Suriname verwachtten de Nederlanders gouden bergen. De plantagelandbouw dreef op de ‘gratis’ arbeid van tienduizenden in slavernij gevoerde Afrikanen. Die werden door Nederlandse slavenhandelaren aangevoerd vanuit West-Afrika. De vrede van Breda betekende dan ook een grote stimulans voor de Nederlandse slavenhandel. In totaal voerden Nederlandse handelaren vanaf de 17e eeuw tot 1824 zo’n 600.000 Afrikanen aan naar de Amerika’s. 213.000 van hen werden ingezet in Suriname.

Snouck (uiterst links) met Van Heutsz (zittend aan tafel) op expeditie in Atjeh, 1898 (KITLV)


Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936)

Christiaan Snouck Hurgronje was een van de meest vooraanstaande Europese islamgeleerden in de eerste helft van de 20e eeuw. De grondslag voor zijn wetenschappelijke loopbaan legde hij hier, aan wat van 1867 tot 1901 de Rijks HBS te Breda was, nu het Koningin Wilhelmina Paviljoen dat deel uitmaakt van de KMA. Snouck Hurgronje bezocht de Bredase HBS van 1869 tot 1874. De school telde toen ruim 90 leerlingen. Na Breda studeerde hij in Leiden eerst theologie, daarna Arabisch. Hij legde zich toe op de studie van de Islam en promoveerde al in 1880. Hij gaf daarna les aan o.a. de opleiding voor Indische bestuursambtenaren en de Hogere Krijgsschool. In 1887 werd hij lector Islam aan de Leidse universiteit. Hij had toen al een maandenlang verblijf in Mekka achter de rug. Snouck was een van de eersten in Nederland die zich serieus verdiepte in de Islam. Die belangstelling dreef hem als het ware naar Nederlands-Indië waar het leeuwendeel van de bevolking moslim was. In 1888 vertrok hij naar de kolonie. In 1891 stuurde de Nederlandse regering hem op onderzoek uit in Atjeh. Met het sultanaat Atjeh in Noord-Sumatra was Nederland al sinds 1873 in een hopeloze oorlog verwikkeld. Snouck dokterde op basis van zijn inzichten in de Atjehse samenleving een nieuwe aanpak van de oorlog uit. Uitschakelen van onverzoenlijke Atjehse islamleiders en hun aanhang en het tot samenwerking dwingen van civiele leiders was het nieuwe credo. Samen met generaal Jo van Heutsz, die hij nog kende uit zijn Bredase jaren, ging hij op oorlogspad. Snouck was dus zeker niet tegen het gebruik van geweld voor de Nederlandse imperiumbouw. Hij geloofde dat dit gerechtvaardigd was omdat het koloniale regime de bevolking de vruchten van de westerse beschaving – zoals onderwijs en gezondheidszorg – zou brengen. Het extreme geweld van het koloniale leger onder Van Heutsz en diens opvolger generaal Frits van Daalen in Atjeh werd hem echter te gortig. In 1906 vertrok hij uit de kolonie. Zijn verdere leven werkte hij als hoogleraar Islamstudies aan de Leidse universiteit. Dat hij een eminent geleerde was, staat ook nu nog buiten kijf. Als kind van zijn tijd was hij echter ook een typische Europese oriëntalist en bleef hij lang in het Europese ethische imperialisme geloven. Maar vooral zijn betrokkenheid bij de verovering van Atjeh kwam hem later op kritiek te staan.

Gymnastiekles aan de KMA 1905 (Jos Nuss NIMH)


De Koninklijke Militaire Academie

Sinds 1828 is op het Kasteel van Breda de Koninklijke Militaire Academie gevestigd. Hier worden tot op de dag van vandaag officieren voor de Nederlandse krijgsmacht opgeleid. Ook officieren voor het koloniale leger, het KNIL, werden hier van 1836 tot 1940 opgeleid. De leerling-officieren, die cadetten worden genoemd, kregen hier vier jaar lang een mengeling van theoretisch en praktisch onderwijs. In totaal zou de KMA van 1836 tot 1940 ongeveer 2800 koloniale officieren afleveren. Zij waren bijna allemaal ‘witte’ Nederlanders of van gemengd Nederlands-Indonesische komaf. Pas vanaf 1919 werd een handjevol Indonesiërs (27 man) op de KMA toegelaten. Niet mee, omdat dit de betrouwbaarheid van het officierskorps zou kunnen aantasten. Om die reden werd de officiersopleiding in de kolonie, die in 1852 van start was gegaan, in 1892 al weer gesloten. De koloniale officieren moesten in Nederland doordrenkt worden met de Nederlandse cultuur. Het lesprogramma voor de koloniale officieren in spé was niet afgestemd op de koloniale praktijk. Zij kregen hetzelfde lesprogramma als hun collega’s die in Nederland bleven, aangevuld met de vakken Maleis en land- en volkenkunde van Nederlands-Indië. Vanuit de kolonie werd voortdurend geklaagd over het veel te ‘Hollandse’ karakter van de opleiding, die slecht aansloot op de Indische praktijk. ‘Kom je van de Academie, dan ken je nog niets’, was een gevleugelde uitspraak in het koloniale leger. Met de Duitse inval in mei 1940 kwam er een einde aan de opleiding van KNIL-officieren in Breda. Toen werd er halsoverkop een officiersopleiding opgezet in Indonesië.

Contractarbeiders op Plantage Kwatta ca. 1895 (Th. van Lelyveld Rijksmuseum)


Joseph Gustaaf van Emden en Kwatta

Joost van Emden (1830-1889) richtte in 1883 in Breda de NV Stoom Cacao- en Chocoladefabriek Kwatta op. Die naam was ontleend aan de cacaoplantage Kwatta in Suriname, waarvan hij (mede)eigenaar was. Van Emden stamde zowel van vaders- als moederszijde (de familie De La Parra) uit een oude Joods-Surinaamse plantersfamilie. Ook Joost kreeg een praktijkopleiding in de tropische landbouw in Suriname. Vanaf zijn 22e werkte hij als directeur van de suikerplantage De Drie gebroeders, bezit van de familie De la Parra. Het loodzware werk op deze plantage werd in die tijd nog verzet door 273 tot slaafgemaakten, afstammelingen van eerder aangevoerde Afrikanen. Alle plantages in Suriname dreven vanaf de verovering van de kolonie in 1667 op de goedkope arbeid van tot slaafgemaakten. Pas in 1828 zag de koloniale overheid hen niet langer als een ‘handelsgoed’ maar als een mens. Toch duurde het nog tot 1863 voor de slavernij werd afgeschaft. In dat jaar verkocht Van Emden plantage de Drie Gebroeders. Zonder goedkope slavenarbeid kon hij niet concurreren met de bietsuikerproductie in Nederland. Twee jaar later kocht hij samen met zijn vier broers de cacaoplantages Kwatta en Maasstroom. De naam Kwatta verwees naar de zwarte slingeraap met die inheemse naam. Op beide plantages werkten vanaf 1873 steeds meer contractarbeiders uit India, zogeheten Hindustanen. Sinds dat jaar werden zij met honderden uit India aangevoerd. Tegen een schamel loon en onder slechte omstandigheden namen zij op de plantages de plaats in van de slaafgemaakten, die het leven en werk op de plantages meer dan beu waren. Joost van Emden behoorde tot de koloniale elite (de plantocratie) in de kolonie. Hij was dan ook lid van diverse bestuurscommissies. Toch vertrok hij met zijn vrouw, Anna Elisabeth Bakker, en zijn acht kinderen halsoverkop naar Nederland toen iemand op de plantage lepra bleek te hebben. Hij vestigde zich in 1877 in Breda waar al twee zussen en een broer woonden. Vanaf 1878 woonde hij aan dit huis aan de Haven (nr 20), dat als bijnaam Witte Leeuw had.

Aan de Kwattafabriek gaf hij tot zijn dood leiding. Zijn  zoons verkochten de chocoladefabriek in 1893 aan de familie Stokvis. De grote doorbraak voor Kwatta kwam in 1907 toen ze verpakte chocoladerepen ging produceren die het Nederlandse leger verstrekte aan soldaten op oefening. Dat bleek een goudmijn toen tijdens de Eerste Wereldoorlog tienduizenden Nederlandse militairen werden gemobiliseerd. Kwatta werd in Nederland synoniem voor chocolade, in Suriname voor plantagearbeid. Na de Tweede Wereldoorlog boerde het bedrijf achteruit en de merknaam ging uiteindelijk over in Belgische handen. De fabriek werd eind jaren 1970 gesloopt.

Fort Zeelandia in Paramaribo, 1840 


Charles Egon des Langes de Beauveser (1709-1770)

Al sinds de jaren 1630 dienden de voorvaderen van Charles Egon des Langes de Beauveser in het leger van de Nederlandse Republiek. De vader van Charles, Anthony, was in 1709 gelegerd in Breda. In de Grote Kerk van Breda werd Charles, de oudste zoon van hem en zijn vrouw, de officiersdochter Hester Kip, ten doop gehouden. Dat de Beauvesers een chique familie was, blijkt wel uit het feit dat de prins van Auvergne tevens markies van Bergen op Zoom en zijn vrouw de peetouders waren. En uit het feit dat vader Anthony, net als andere Bredase notabelen, een klok betaalde voor het klokkenspel van de kerk. Misschien had hij dat beter niet kunnen doen want toen vader Anthony in 1739 stierf, liet hij zijn vrouw en 14 kinderen achter met grote schulden. Charles zocht net als zijn vader zijn heil in het leger van de Republiek. Toen hij eenmaal kolonel was vertrok hij in 1757 naar Suriname. Hij was daar tot zijn dood troepencommandant en zetelde in fort Zeelandia en was q.q. lid van het bestuur van de kolonie. Suriname bood hem echter ook ongekende economische kansen. Hij kocht (op de pof) grond aan de Tapoericakreek, waar een nieuw plantagegebied werd ontwikkeld. Daar liet hij de koffieplantage Breda aanleggen. 116 slaafgemaakten verzetten het werk op de plantage. Aan de Parakreek kocht hij de houtplantage Oranje. Het legde hem geen windeieren. Toen hij stierf liet hij na aftrek van zijn schulden bijna f 120.000 na. Charles Beauveser was niet de enige uit het gezin die naar Suriname vertrok. Zijn zus Esther Catherine Henriette (1718-1753) trouwde  in 1745 met de jurist Jacob von Baerle (1717-1750). Met hem vertrok ze naar Suriname waar hij al in 1849 raad-fiscaal (procureur generaal) werd. Maar hij stierf al een jaar later en Esther drie jaar daarna. Charles broer Gideon (1722-1769) vertrok als luitenant van het leger van de Republiek met zijn vrouw Geerken Visser ook naar Suriname. Voor zover bekend had hij een aandeel in de plantage Breda van zijn broer Charles. Zij namen ook een tot slaafgemaakte vrouw mee terug naar de Republiek. Tenslotte is er broer Louis Antoine ofwel Anthonij (1720-1744). Hij trad in 1742 als luitenant in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Hij stierf al twee jaar later in Azië, inmiddels bevorderd tot kapitein, dat wel.

Gouverneur van Slobbe (Anton Abraham 1936 Gouverneurspaleis Willemstad)


Bartholomeus van Slobbe (1882-1956)

Eind december 1929 werd majoor Bartholomeus van Slobbe benoemd tot gouverneur van de Nederlandse Antillen. ‘Nu is Curaçao gered. Een majoor als gouverneur’, sneerde de anti-koloniale Voorwaarts. Van Slobbe dankte zijn benoeming inderdaad aan zijn militaire profiel. Hij moest de smet op het Nederlandse blazoen verwijderen, waarvoor de Venezolaanse revolutionair Urbina had gezorgd. Urbina had op 8 juni 1929 met zo’n 90 medestanders een geslaagde aanval uitgevoerd op het Waterfort, hartje Willemstad. De wapenkamer was leeggehaald, de troepencommandant en gouverneur gegijzeld en geprest een schip te leveren voor de oversteek naar Venezuela. Daarna mochten zij terugkeren. De verzamelde pers en bevolking zag op 9 juni de koloniale gezagsdragers weer aan wal stappen, diep vernederd. Zij werden stante pede teruggeroepen naar Nederland. Aan Van Slobbe om orde op zaken te stellen en het koloniale prestige op te vijzelen. Van Slobbe was als 17-jarige begonnen als soldaat en had het al in 1906 geschopt tot de officiersrangen van het Nederlandse leger. Hij ontpopte zich in de jaren daarna als een getalenteerde schrijver die pal stond voor de (uitbreiding van de) Nederlandse defensie. Sinds 1924 doceerde hij aan de Hogere Krijgsschool. Kennis van Curaçao of koloniaal bestuur had hij niet. Hij bleek echter een doortastend bestuurder. Hij poetste de defensie van Curaçao op en normaliseerde de altijd ingewikkelde relatie met Venezuela. Sinds jaar en dag verschuilden Venezolaanse revolutionairen zoals Urbina zich namelijk op Curaçao. Tegelijkertijd dreef de Curaçaose economie op de olieraffinage en dus op de olieaanvoer uit Venezuela. Maar juist in deze jaren vielen er door de economische crash van 1929 massaontslagen onder de olie-arbeiders op Curaçao. Onder het bewind van Van Slobbe kwamen ook de eerste sociale wetten tot stand en werden de eerste politieke partijen op Curaçao en Aruba opgericht. Van algemeen kiesrecht wilde hij echter niets weten. In 1936 repatrieerde Van Slobbe vanwege de studiemogelijkheden van zijn kinderen. Hij werd direct benoemd tot burgemeester van Breda.

Eerste pagina vredesverdrag met de Ndyuka-marrons, 1760 (Nationaal archief)


Wigbold Crommelin (1712-1789)

Wigbold Crommelin kwam net als Charles des Langes de Beauveser uit een officiersgezin. En ook hij trouwde met een officiersdochter, Bartha Orrock. Samen kregen zij vier dochters en een zoon. In 1749 arriveerde hij als kersverse luitenant-kolonel in Paramaribo waar hij het bevel kreeg over de troepenmacht. Hij kwam terecht in een hoog oplopende machtsstrijd tussen de planters en de gouverneur die nog jaren zou voort etteren. Daarom duurde het tot 1757 voordat Crommelin als gouverneur op het pluche mocht neerstrijken. In de twaalf jaar dat hij gouverneur was (tot 1769) wist hij vredesverdragen tot stand te brengen met twee marronstammen, de Aukaners of Ndyuka (1760) en de Saramaccaners (1762). Marrons waren slaafgemaakten die de slavernij op de plantages waren ontvlucht. Zij slaagden erin in het binnenland vrije en levensvatbare gemeenschappen te vormen. Vanuit ‘het bos’ en de moerassen langs de kust voerden zij een guerrilla tegen de plantage- en slavenhouders. De ongrijpbare marrons vormden een steeds groter gevaar voor de winstgevendheid van de kolonie. Daarom wilde Crommelin vrede met hen sluiten. Maar helemaal wist hij het gevaar niet te bezweren. Vanaf 1770 zou er een bikkelharde strijd losbarstten met de Boni-marrons. Crommelin stond ook de kerstening van de slaafgemaakten toe en ijverde tevergeefs voor een humanere behandeling. Crommelin was zelf ook slavenhouder. Er werkten 296 slaven op de drie koffieplantages (Rust en Werk, Lust tot Rust en Einde Rust) die hij aankocht. Hij keerde dan ook naar Nederland terug als een rijk man en kon zich in 1770 het majestueuze Huis van Assendelft veroorloven. Behalve zijn vrouw en twee dochters bracht hij uit Suriname ook drie huisbedienden mee. In Suriname waren zij huisslaven geweest. In Nederland was slavernij echter niet toegestaan en werden zij vrij verklaard. Anna Elisabeth van Chatillon en Christiaan Africanus werden gedoopt in de Grote Kerk. De derde bediende, Joost, was echter ‘bezit’ van het koloniaal bestuur. Crommelin moest hem terugsturen op straffe van fl 1200,-. Daarentegen liet Crommelin in 1773 ene François uit Suriname overkomen, iemand van Afrikaans-Europese afkomst. Onbekend is of hij een zoon van Crommelin was. Na de dood van zijn vrouw en een dochter verkocht Crommelin zijn drie plantages, vertrok uit Breda en begon opnieuw in Sint Oedenrode. Hij kocht daar kasteel Dommelrode en stichtte een nieuw gezin met een 43 jaar jongere vrouw.

Beels van Multatuli bij het Multatuli museum te Rangkasbitung (www.neerlandistiek.nl)


Petrus Albertus Alexander Collard (1825-1895)

De Limburger Petrus Collard meldde zich in 1844 als soldaat bij het Nederlandse leger. Hij doorliep de onderofficiersrangen voor hij in 1849 als adjudant scheep ging naar ‘de Oost’. Daar werd hij al in 1850 officier. Hij maakte geen spectaculaire carrière. Hij was bijna voortdurend gestationeerd op Java. Op dat eiland hielp hij in 1850 ook de opstand in Banten neer te slaan, zijn enige wapenfeit. Toch was Collard geen anonieme KNIL-officier. De schrijver Eduard Douwes Dekker, beter bekend als Multatuli, baseerde de romanfiguur Duclari uit zijn Max Havelaar op Collard. Duclari figureerde in dat boek als de garnizoenscommandant van Rangkasbitung (Banten). In datzelfde gebied werd Max Havelaar gestationeerd als de nieuwe Nederlandse bestuursambtenaar. Aanvankelijk moest de militair niets hebben van Max Havelaar. Hij vond hem een ‘gek’ en nam het hem kwalijk dat hij in zijn jonge jaren de oude generaal Michiels belachelijk had gemaakt in een gedichtje. Later kreeg Duclari meer waardering voor Havelaar, omdat die zich keerde tegen de uitbuiting van de bevolking door de Javaanse regent. Na het uitkomen van de Max Havelaar, een furieuze aanklacht op het Nederlandse koloniale bestuur, ontmoetten Douwes Dekker en Collard elkaar in Nederland nog enkele keren. Maar in alle discussies over Dekkers werk hield Collard zich op de achtergrond. Collard ging na zijn pensionering als luitenant-kolonel in 1875 aan de Ginnekenstraat in Breda wonen met zijn vrouw, de officiersdochter Geesje Scheltens. In 1889 verhuisde  het echtpaar naar Teteringen.

Onthulling borstbeeld generaal P. van Ham 1897 (Stadsarchief Breda)


Petrus Paulus Hermanus van Ham (1839-1894)

Op deze plaats stond in 1839 een herberg die werd bestierd door Pieter Paulus van Ham, vader van Petrus van Ham. Zijn moeder Catharina Klaasen stierf toen hij drie , zijn vader toen hij tien was. Van Ham werd opgeleid tot onderwijzer maar koos toen hij 17 jaar was voor het militaire bestaan. Na een opleiding tot onderofficier aan het Instructiebataljon in Kampen (zie koloniale wandeling Kampen) ging hij over naar het koloniale leger, misschien wel omdat hij dan direct tot luitenant werd gepromoveerd. Van Ham vocht mee in alle belangrijke oorlogen in de kolonie. In 1864 werd hij naar Zuid- en Oost Kalimantan gestuurd. Daar was het koloniale leger al sinds 1859 verwikkeld in een guerrillaoorlog. Inzet was de controle over de nieuw aangeboorde kolenmijnen in Zuid-Kalimantan. Nederland verklaarde de strijd in 1863 voor gestreden, maar dat was wensdenken. Voortdurend laaide de oorlog in het ondoordringbare, moerassige oerwoud weer op. Dat blijkt ook wel uit het feit dat Van Ham hier in 1870 nog een Militaire Willems-orde verdiende voor zijn optreden. Daarna werd Van Ham, inmiddels getrouwd met de officiersdochter Anna Grouw, naar Atjeh gestuurd. Nederland wilde om strategische redenen een einde maken aan de  onafhankelijkheid van dit sultanaat aan de Straat van Malakka. Ook deze oorlog ontaardde in een eindeloze guerrilla (zie hierboven bij Snouck Hurgronje). Van Ham vocht er tot 1884. Daarna werd hij teruggestuurd naar Kalimantan. In 1894, inmiddels opgeklommen tot generaal-majoor, was hij de onderbevelhebber van de grote expeditie naar Lombok. Het koloniale bestuur wilde het bestuur over dat eiland overnemen. De expeditie verliep eerst soepeltjes voor Nederland. Maar eind augustus overvielen tegenstanders het slecht bewaakte Nederlandse kampement. Het KNIL leed de grootste nederlaag in zijn geschiedenis. Een van de gesneuvelden was generaal van Ham. De vernedering werd gewroken met een grootschalige vernieling en plundering van dorpen en paleizen van de opstandige vorsten. De ‘schat van Lombok’ werd afgevoerd naar Nederland. De Lombok-expeditie was het begin van een koortsachtige imperialistische periode in Nederlands koloniale geschiedenis. Het nationalistische vuur laaide in Nederland ongekend hoog op.  Ook in Breda. Al in 1897 kon een bronzen borstbeeld van Van Ham ontworpen door de beeldhouwer Anton Wirtz worden onthuld. Het was geplaatst in een nis aan de gevel van een nieuw hotel dat op de plek van Van Hams geboortehuis was verrezen. Geld voor het beeld was in heel Nederland ingezameld.

Villa Salve Viator (voormalige villa Ienten)


Wilhelm Herman Rudolph Oxenaar (1877-1964)

Willem Oxenaar was de zoon van een KNIL-officier, die in 1900 als gepensioneerd kolonel met zijn vrouw vertrok naar Nederland. Willem was toen druk bezig een bestaan in de kolonie op te bouwen. In 1907 trouwde hij met de 7 jaar jongere Cecile Bernadine Dezentjé. Zij stamde uit een van de belangrijkste Indische plantersfamilie in de zogeheten Vorstenlanden. Dat was het gebied van de vorsten van Yogyakarta en Surakarta. Planters als Dezentjé pachtten het land voor hun koffie- of suikerplantages van deze vorsten. De lokale bevolking leverde de nodige arbeidskracht tegen een hongerloon, terwijl de ‘suikerbaronnen’ een vermogen verdienden. Ook Oxenaar werkte op de suikerplantages in Midden-Java. Zijn laatste functie was die van administrateur (beheerder) van de suikerfabriek Rewoeloe, een van de ondernemingen van de Cultuurmaatschappij de Vorstenlanden. In 1922 vertrok hij met zijn vrouw en drie kinderen naar het onbekende vaderland. Zij streken neer in Breda waar ze eerst in de kapitale villa Zorgvliet (Burgemeester Kerstenslaan 3) woonden. In 1933 liet Oxenaar op het naastgelegen perceel deze villa bouwen. De stijl is geënt op de ‘nieuwe Indische bouwstijl’. Het was een mengeling van het functionele ‘Nieuwe Bouwen’ met art deco elementen waarvoor hij tijdens een trip naar Bandung (Java) in 1927 als een blok was gevallen. Hij noemde de villa oorspronkelijk Ienten, een verbastering van het Indonesische intand (diamant).

Huibert Gerard baron Nahuys van Burgst (B. de Poorter 1852 Rijksmuseum)


Huibert Gerard baron Nahuys van Burgst (1782-1858)  

Huibert Gerard baron Nahuys van Burgst was opgeleid tot jurist, maar een geboren avonturier. Zijn mémoires lezen dan ook als een spannend (zij het onbetrouwbaar) jongensboek. Tussen 1805 en 1836 vertrok hij vijf maal naar Java (1805, 1809, 1815, 1825, 1836) waar hij als burgerambtenaar diverse functies vervulde. Maar als het nodig was trok hij met graagte als vrijwilliger het militaire uniform aan. Zijn belangrijkste werkterrein waren de zogeheten Vorstenlanden, het gebied van de vorsten van Yogyakarta en Surakarta in Midden-Java. Nahuys pleitte ervoor dat de vorsten hun grond mochten verpachten aan Europese agrarische ondernemers. Dat leverde de vorsten tijdelijk veel geld op. Maar de boerenbevolking die bij de pacht was ‘inbegrepen’ betaalde de prijs: zij moest voor bijna niets op de Europese plantages werken. Toen de gouverneur-generaal deze verpachting verbood, kwam de Javaanse adel in grote geldproblemen. Het was een van de oorzaken van de Java-oorlog (1825-1830), de grote opstand in Midden-Java onder leiding van prins Diponegoro tegen het Nederlandse koloniale bewind. Nahuys blies zijn partij mee in deze oorlog, als diplomaat en als aanvoerder van een hulptroep: een bonte verzameling Javaans en Europees plantagepersoneel, Javaanse ruiters en Europese militairen. Uiteindelijk trokken de Nederlanders in deze harde guerrillaoorlog aan het langste eind. Hun verliezen bedroegen 15.000 militairen, aan Javaanse kant verloren naar schatting 200.000 mensen het leven. Nahuys was ook betrokken bij het vredesdictaat dat de vorsten van Yogyakarta en Surakarta kregen opgelegd. De vorsten verloren meer dan de helft van hun grondgebied en werden gijzelaars aan hun eigen hoven. Wel mochten zij hun grond weer verpachten, maar dat bond hen financieel nog meer aan het koloniale bewind. In 1839 vertrok Nahuys, opgeklommen tot Raad van Nederlands-Indië en generaal-majoor (honorair), voorgoed uit de kolonie. Met zijn tweede vrouw, Ellen Hodgson (1802-1875) en hun vier kinderen woonde hij tot zijn dood op het landgoed Burgst. Dit landgoed had hij in 1836 gekocht van Johanna Elisabeth Nahuys-Crul (1764-1850), de weduwe van zijn neef,  Cornelis Jan Wouter van Nahuys (1762-1831). Dit echtpaar ligt vlakbij begraven: het gietijzeren grafmonument is niet te missen. Elisabeth Crul had het landgoed in 1781 geërfd, toen haar vader Willem Crul (1722-1781), in 1781 sneuvelde bij Sint-Eustatius en uitgroeide tot een echte zeeheld. Het echtpaar Nahuys-Crul had op het landgoed een classicistisch landhuis laten bouwen. Het landgoed is terug te vinden in de nieuwbouwwijk Haagse Beemden in noordoost  Breda, maar dat voert letterlijk te ver voor deze wandeling. Het landhuis is helaas in mei 2025 afgebrand.

Bronnen
Joop Bakker, Een militair als burgemeester van Breda. B.W.Th. van Slobbe 1882-1956, Jaarboek De Oranjeboom 67 (2014) 68-99.
Ulbe Bosma en Remco Raben, De oude Indische wereld 1500-1920 (Amsterdam 2003).
Wim van den Doel, Snouck. Het volkomen geleerdenleven van Christiaan Snouck Hurgronje (Amsterdam 2021).
Petra Groen en Wim Klinkert, Studeren in uniform. 175 jaar Koninklijke Militaire Academie 1828-2003 (Amsterdam 2003).
Petra Groen e.a., Krijgsgeweld en kolonie. Opkomst en ondergang van Nederland als koloniale mogendheid 1816-2010 (Amsterdam 2021).
Wim Klinkert, Breda en zijn militaire inwoners, Jaarboek De Oranjeboom 71 (2018) 2-28.
Nederland’s Patriciaat 80 (1997) Crommelin, blz. 50-52.
Nederland’s Adelboek (Des Langes de Beauveser)
Jaques Maassen, ‘Klokken en klokkenspelers te Breda, 1501-1724’, Jaarboek De Oranjeboom 28 (1975) 56-94.
Charles Moran, ‘Saint Eustatius, The Island That Was “Different’, januari1942 Proceedings US Naval Institute Vol. 68/1/467 (jan 1942).
H. Muntjewerff, De familie Van Emden en Kwatta. Surinaamse cacao en Nederlandse chocolade in de 19de eeuw (doctoraalscriptie Utrecht 1987).
Henk Muntjewerff, ‘Geschiedenis van het Kwatta-complex. Een proeve van industriële archeologie’, Jaarboek De Oranjeboom 33 (1980).
H.G. Nahuys van Burgst, Herinneringen (Den Bosch 1858).
C.J.A.C. Peeters, ‘Militaire gebouwen in Breda’, Jaarboek De Oranjeboom 25 (1972) 1-31
G.J. Rehm, ‘Generaal-majoor P.P.H. van Ham (1839-1894)’, Jaarboek de Oranjeboom 12 (1959) 143-153.
Lukas Ruijs en Frans Gooskens, ‘Villa Salve Viator in Breda. De wisselwerking tussen opdrachtgever en architect’, Jaarboek de Oranjeboom 72 (2019) 166-179.
Peter van Steenoven, 1667 De vrede van Breda (Breda 2017).
Dirk J. Tang, ‘B.W.Th. van Slobbe, 1929-1936’, in Gert Oostindie red., De gouverneurs van de Nederlandse Antillen: taken, omgeving en profiel sinds 1815 (Leiden 2011).
Esther van Velden en Siert Wieringa, Deventer en slavernij. Vooronderzoek (Overijssel Academie 2023).
Parlementair Documentatie centrum: B.W.Th. van Slobbe
Nationaal archief 2.13.04 dienststaten en stamboeken officieren Koninklijke Landmacht en koloniale troepen in Nederland 1814-1945.
Stadsarchief Amsterdam, Notariële archieven 10828, periode 1766. Archief 5075 invnr 10828 aktenr 311716 (Gideon des Langes de Beauveser).
https://www.brabantserfgoed.nl/page/7385/sporen-van-slavernij-in-noord-brabant, 14 nov 2018 (Dineke Stam en Gerard Snikkenburg)
https://stadsarchief.breda.nl/verdieping/blog/130 door Leo Nierse (2017-2018) -burgst-800-jarig-landgoed-in-40-jarige-stadswijk in 4 delen.
https://stadsarchief.breda.nl/verdieping/blog/231 door Leo Nierse 24 juni 2019: Slavernij Suriname ‘geboren’ in Breda.
www.dbnl: Multatuli, Max Havelaar.
www.dbnl: K. ter Laan Multatuli Encyclopedie (lemma P.A.A. Collard)
www.dbnl: Surinaamsche Staatkundige Almanach voor den jaare 1794, 1798.
www.ssg.nl (stichting surinaamse genealogie) generale kaart De Lavaux 1770.
www.online-begraafplaatsen.nl
www.delpher.nl
www.wikipedia.nl

Aangepast lay-out element – u hebt geen item geselecteerd om weer te geven.